24
Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
24
Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
3243. Dat de woorden ‘deze allen waren zonen van Ketoera’ betekenen, ten aanzien van de daaruit voortvloeiende leerstellige dingen en erediensten, blijkt uit de betekenis van de zonen, namelijk de waarheden en de leerstellige dingen, waarover de nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623;
en uit de uitbeelding van Ketoera, namelijk het Geestelijk Goddelijk Ware verbonden met het Geestelijk Goddelijk Goede, waarover de nrs. 3236, 3237; dus die dingen die tot het geestelijk rijk van de Heer behoren; en omdat de eredienst van dit rijk overeenkomstig de leerstellige dingen is, volgt hieruit, dat de zonen van Ketoera de leerstellige dingen zijn en ook de daaruit voortvloeiende erediensten.