Die Bibel

 

Genesis 15

Lernen

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Aus Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #1848

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1848. Verse 14. And also that nation whom they shall serve will I judge, and after that shall they go out with great substance. “And also that nation whom they shall serve,” signifies the evil who oppress; “will I judge” signifies visitation and judgment; “and after that shall they go out with great substance,” signifies deliverance, and that they will have celestial and spiritual goods.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.

Die Bibel

 

Genesis 15

Lernen

   

1 After these things the word of Yahweh came to Abram in a vision, saying, "Don't be afraid, Abram. I am your shield, your exceedingly great reward."

2 Abram said, "Lord Yahweh, what will you give me, since I go childless, and he who will inherit my estate is Eliezer of Damascus?"

3 Abram said, "Behold, to me you have given no seed: and, behold, one born in my house is my heir."

4 Behold, the word of Yahweh came to him, saying, "This man will not be your heir, but he who will come forth out of your own body will be your heir."

5 Yahweh brought him outside, and said, "Look now toward the sky, and count the stars, if you are able to count them." He said to Abram, "So shall your seed be."

6 He believed in Yahweh; and he reckoned it to him for righteousness.

7 He said to him, "I am Yahweh who brought you out of Ur of the Chaldees, to give you this land to inherit it."

8 He said, "Lord Yahweh, how will I know that I will inherit it?"

9 He said to him, "Bring me a heifer three years old, a female goat three years old, a ram three years old, a turtledove, and a young pigeon."

10 He brought him all of these, and divided them in the middle, and laid each half opposite the other; but he didn't divide the birds.

11 The birds of prey came down on the carcasses, and Abram drove them away.

12 When the sun was going down, a deep sleep fell on Abram. Now terror and great darkness fell on him.

13 He said to Abram, "Know for sure that your seed will live as foreigners in a land that is not theirs, and will serve them. They will afflict them four hundred years.

14 I will also judge that nation, whom they will serve. Afterward they will come out with great wealth,

15 but you will go to your fathers in peace. You will be buried in a good old age.

16 In the fourth generation they will come here again, for the iniquity of the Amorite is not yet full."

17 It came to pass that, when the sun went down, and it was dark, behold, a smoking furnace, and a flaming torch passed between these pieces.

18 In that day Yahweh made a covenant with Abram, saying, "To your seed I have given this land, from the river of Egypt to the great river, the river Euphrates:

19 the Kenites, the Kenizzites, the Kadmonites,

20 the Hittites, the Perizzites, the Rephaim,

21 the Amorites, the Canaanites, the Girgashites, and the Jebusites."