Bible

 

Joël 1:20

Studie

       

20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10137

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10137. En een drankoffer van het vierendeel van een hin wijn; dat dit betekent het geestelijk ware zoveel als voor de verbinding genoeg is, staat vast uit de betekenis van de wijn, namelijk het ware, nrs. 1071, 1798, 6377, hier het geestelijk ware dat overeenstemt met het goede uit het hemelse, dat wordt aangeduid met de meelbloem gemengd met olie, nr. 10136; want waar in het Woord wordt gehandeld over het goede, daar wordt ook gehandeld over het ware en wel over het ware van hetzelfde geslacht als waaruit het goede is.

De oorzaak hiervan is dat alle en de afzonderlijke dingen in de hemel en eveneens in de wereld, betrekking hebben op het goede en het ware en op het een en het ander, opdat zij iets zijn, want het goede zonder het ware is het goede niet en het ware zonder het goede is het ware niet, zie de nrs. 9263, 9314.

Vandaar is het, dat wanneer het spijsoffer, dat het brood was, werd geofferd, ook een drankoffer, dat de wijn was, werd geofferd, evenzo in het Heilig Avondmaal.

Vandaar is het, dat met het drankoffer van wijn hier wordt verstaan het ware dat overeenstemt met het goede, dat wordt aangeduid met het spijsoffer, waarover eerder, en uit de betekenis van het vierendeel van een hin, namelijk zoveel als genoeg is voor de verbinding, zie nr. 10136.

Eenieder kan zien dat onder het spijsoffer, dat het brood was en onder het drankoffer, dat de wijn was, niet louter brood en wijn wordt verstaan, maar iets van de Kerk en van de hemel, dus geestelijke en hemelse dingen die van de hemel en van de Kerk zijn.

Waartoe zou het anders gediend hebben om op het vuur van het altaar brood en wijn te zetten; zou dit aangenaam geweest zijn voor Jehovah of zou dit Hem tot een reuk van rust zijn geweest, zoals het wordt gezegd en zou dit de mens hebben kunnen ontzondigen?

Wie heilig over het Woord denkt, kan niet denken dat zoiets aards Jehovah zou behagen, indien er niet een dieper en innerlijker Goddelijke in was gelegen.

Wie gelooft dat het Woord Goddelijk is en geestelijk waar dan ook, moet in elk geval geloven, dat in de afzonderlijke teksten daar een verborgenheid van de hemel schuilt, maar dat het tot dusver niet bekend is geweest waar deze verborgenheid schuilt.

De oorzaak hiervan is, dat het niet bekend was dat er een innerlijke zin, die geestelijk en Goddelijk is, in de afzonderlijke dingen daarin is gelegen en dat er engelen bij ieder mens zijn die zijn gedachten doorvatten en het Woord wanneer het door hem wordt gelezen, geestelijk vatten en dat dan door hen, uit de Heer, het heilige invloeit en dat er zo door hen verbinding is van de hemel met de mens, dus verbinding van de Heer door de hemelen heen met hem.

Om die oorzaak is zulk een Woord aan de mens gegeven, waardoor op die wijze uit de Heer kan worden gezorgd voor zijn heil en niet anders.

Dat het spijsoffer, dus het brood, het goede van de liefde betekent en dat het drankoffer, dus de wijn, het goede van het geloof betekent en dat deze op die wijze door de engelen worden doorvat, kan vaststaan uit alle bijzonderheden die in het Woord over het spijsoffer en over het drankoffer worden vermeld, zoals bij Joël: ‘Spijsoffer en drankoffer is van het huis van Jehovah afgesneden; de priesters, de dienaren van Jehovah, hebben gerouwd, het veld is verwoest, het land rouwt, omdat het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie kwijnt, de wijnstok is verdroogd en de vijgenboom kwijnt; huilt, gij dienaren van Jehovah, omdat het spijsoffer en het drankoffer is geweerd van het huis van onze God, omdat de dag van Jehovah nabij is en zoals een verwoesting komt hij van Schaddai’, (Joël 1:9-15).

Daar wordt gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, wanneer er niet langer het goede van de liefde en van het ware van het geloof is, wat daarmee wordt aangeduid dat de dag van Jehovah nabij is en zoals een verwoesting van Schaddai komt.

Daaruit blijkt dat met het spijsoffer en het drankoffer, die zijn afgesneden van het huis van Jehovah, met het veld dat verwoest is, met de most die verdroogt, met de olie die kwijnt en met de wijnstok en de vijgenboom, zulke dingen worden aangeduid die van de Kerk en van de hemel zijn.

Wat zij echter betekenen, leert de innerlijke zin; daaruit blijkt, dat met het veld de Kerk wordt aangeduid ten aanzien van de opneming van het ware, zie de nrs. 3766, 4982, 7502, 7571, 9295: met het land de Kerk ten aanzien van het goede, nr. 9325; met het koren al het goede van de Kerk, nrs. 5295, 5410, 5959, met de most al het ware van de Kerk, nr. 3580, met de olie het goede van de liefde, nrs. 4582, 4638, 9780, met de wijnstok het innerlijk goede van de geestelijke Kerk, nrs. 5113, 6376, 9277, met de vijgenboom het uiterlijk goede, nrs. 217, 4231, 5113.

Daaruit blijkt dat het spijsoffer en het drankoffer zijn de eredienst vanuit het goede van de liefde en vanuit het goede van het geloof.

Bij Maleachi: ‘Het spijsoffer zal Ik niet aannemen uit uw handen; want van de opgang der zon tot aan haar ondergang de Naam van Jehovah groot onder de natiën en in alle plaats Mijn Naam reukwerk toegebracht en een rein spijsoffer’, (Maleachi 1:10,11).

Dat daar onder het spijsoffer ook niet een spijsoffer wordt verstaan, noch onder het reukwerk een reukwerk, is duidelijk, want er wordt gehandeld over de Kerk bij de natiën, bij wie er toch geen spijsoffer was.

Er wordt immers gezegd, ‘van de opgang der zon tot aan haar ondergang de Naam van Jehovah groot onder de natiën en in alle plaats een rein spijsoffer en een reukwerk’.

Dat het reukwerk de aanbidding is uit het goede van het geloof, zie nr. 9475.

Evenzo bij David: ‘Aanvaard zijn mijn gebeden, een reukwerk voor U, de opheffing van mijn handen, het spijsoffer van de avond’, (Psalm 141:2).

Het spijsoffer van de avond is het goede van de liefde in de uiterlijke mens.

Bij Jesaja: ‘Gij zijt hittig geworden tot de goden onder alle groene boom; ook hebt gij dezelve een drankoffer uitgestort; gij hebt een geschenk doen opklimmen, gij offert een geschenk aan de koning in olie en gij vermenigvuldigt uw specerijen en gij vernedert u tot de hel’, (Jesaja 57:6,9).

Daar wordt gehandeld over de eredienst vanuit de boosheden en de valsheden die uit de hel zijn; de goden zijn in de innerlijke zin de valsheden, want zij die andere goden hebben vereerd, noemden hen weliswaar bij naam, maar toch waren het de valsheden vanuit de boosheden die zij vereerden.

Dat de vreemde goden in het Woord de valsheden zijn, zie de nrs. 4402, 8941; de groene boom is al het ontvankelijke, verstandelijk opnemende en bevestigende van het valse, nrs. 2722, 2972, 4552, 7692; groen is de gevoeligheid, nr. 7691; hittig worden is de gloed van de eredienst. het vuur immers waarvandaan de hitte is, is de liefde in de ene en de andere zin, nrs. 5215, 6832, 7575; een drankoffer uitstorten, is de eredienst vanuit de valsheden van het boze; een geschenk offeren aan de koning in olie, is de satan vereren vanuit het boze; het geschenk in olie is het spijsoffer; de specerijen vermenigvuldigen is de reukwerken vermenigvuldigen, waarmee de aanbiddingen worden aangeduid, nr. 9475 en daarom wordt ook gezegd dat hij zich vernedert tot de hel.

Hieruit kan vaststaan dat het spijsoffer, dat het brood was en het drankoffer dat de wijn was, zulke dingen betekenen die van de hemel en van de Kerk zijn, namelijk hemelse spijs en drank, eender als het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal, met als genoemde oorzaak dat de hemel zich verbindt met de mens door het Woord, dus de Heer door de hemel door middel van het Woord.

Aangezien het Goddelijke van het Woord in zulke dingen bestaat, voedt het dan niet alleen het menselijk gemoed, maar ook het gemoed van de engelen en maakt dat de hemel en de wereld één zijn.

Hieruit kan eveneens vaststaan dat alle en de afzonderlijke dingen die over het spijsoffer en het drankoffer of over het brood en de wijn in het Woord zijn gezegd en bevolen, van binnen, in zich, Goddelijke verborgenheden bevatten; zoals dat het spijsoffer zou zijn van meelbloem, waarop olie zou zijn en eveneens wierook en dat het in elk geval zou worden gezouten en dat het ongezuurd of ongegist zou zijn en dat de verhouding van de samenstelling ervan een andere zou zijn wanneer een lam zou worden geofferd, een andere wanneer een ram, een andere wanneer een var en eveneens een andere in de schuld- en zondeslachtoffers, dan in de overige slachtoffers; evenzo een andere verhouding van de wijn in het drankoffer.

Indien de afzonderlijke dingen niet hemelse verborgenheden hadden behelsd, zouden geenszins zulke dingen in toepassing op de verschillende rituelen van de eredienst zijn bevolen.

Opdat deze dingen zich in één overzicht aan de blik voordoen, is het geoorloofd ze in hun orde voor te leggen: ‘In de dank-slachtoffers en dank-brandoffers was voor ieder lam het spijsoffer van één tiende van een efa meelbloem, gemengd met het vierde van een hin olie; en de wijn in het drankoffer het vierde van een hin.

Voor iedere ram was het spijsoffer van twee tienden meelbloem en het derde van een hin olie; van de wijn in het drankoffer het derde van een hin.

Voor iedere var was het spijsoffer van drie tienden meelbloem gemengd met olie, de helft van een hin en van de wijn in het drankoffer de helft van een hin’, (Numeri 15:4-12; 28:10-12,20,21,28,29; 29:3,4,9,10,14,15,18,21,24,27,30,33,37).

Dat er voor het lam een andere verhouding van de hoeveelheid meelbloem, olie en wijn was, dan voor de ram en de var, had als oorzaak dat het lam het binnenste goede van de onschuld betekende, de ram het middelste goede van de onschuld en de var het laatste of uiterlijk goede van de onschuld.

Er zijn immers drie hemelen: een binnenste, een middelste en een laatste, vandaar zijn er eveneens drie graden van het goede van de onschuld.

De toenamen ervan van het eerste tot het laatste wordt aangeduid door de toenemende mate van meelbloem, olie en wijn.

Men moet weten dat het goede van de onschuld de ziel zelf van de hemel is, omdat dit goede alleen ontvankelijk is voor de liefde, de naastenliefde en het geloof, die de hemelen maken.

Dat het lam het binnenste goede van de onschuld is, zie de nrs. 3994, 10132; dat de ram het middelste of innerlijk goede van de onschuld is, nr. 10042 en dat de var het laatste of het uiterlijk goede van de onschuld is, nrs. 9391, 9990.

In de slachtoffers echter voor de belijdenis ‘was het spijsoffer van ongezuurde koeken gemengd met olie, van ongezuurde vladen gezalfd met olie, koeken gemengd met olie van geroost meelbloem, benevens gedesemde koeken van brood’, (Leviticus 7:11,12); en in de schuld- en zondeslachtoffers was het spijsoffer ‘van het tiende van een efa meelbloem’, maar geen olie en wierook daarop’, (Leviticus 5:11).

Dat geen olie en wierook op het spijsoffer van het zonde- en schuldslachtoffer zou worden gegeven, had als oorzaak, dat met de olie het goede van de liefde wordt aangeduid en met de wierook het ware van dat goede en met het zonde- en schuldslachtoffer de zuivering en de ontzondiging van de boosheden en de valsheden daaruit wordt aangeduid, die daarom niet moesten worden vermengd met het goede en het ware daaruit.

Bovendien, zie met betrekking tot het spijsoffer van Aharon en van diens zonen op de dag waarop zij werden gezalfd, (Leviticus 6:13-15; over ‘het spijsoffer van de eerstelingen van de oogst’, (Leviticus 2:14,15; 23:10,12,13,17); over ‘het spijsoffer van de Nazireeër’, (Numeri 6); over ‘het spijsoffer van de ijverzucht’, (Numeri 5); en over ‘het spijsoffer van de van melaatsheid gereinigde’ (Leviticus 14); en over ‘het spijsoffer, in de oven gekookt, over het spijsoffer van de pan en over het spijsoffer van de ketel’, (Leviticus 2:3-7).

Dat ‘er geen zuurdesem zal zijn in het spijsoffer, noch enige honing en dat het spijsoffer in elk geval zou worden gezouten’, zie de verzen 10,11,13.

Dat er geen zuurdesem en honing zou zijn in het spijsoffer, had als oorzaak dat het zuurdesem het valse vanuit het boze is en de honing het uiterlijk verkwikkelijke, dus vermengd met het verkwikkelijke van de liefde van de wereld, waardoor ook het hemelse goede en ware zou gisten en zo worden verstrooid; en dat het in elk geval zou worden gezouten, had als oorzaak dat het zout betekende, het ware dat verlangt naar het goede, dus het ene en het andere verbindend.

Dat het zuurdesem het valse vanuit het boze is, zie de nrs. 2342, 7906, 8051, 9992; dat de honing het uiterlijk verkwikkelijke is, dus van de liefde in de ene en de andere zin, nr. 5620 en dat het zout het verlangen is van het ware naar het goede, nr. 9207.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9325

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9325. Er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn; dat dit betekent dat de goedheden en de waarheden in hun orde in een aanhoudende voortgang zullen gaan, staat vast uit de betekenis van niet misdrachtig en onvruchtbaar zijn, namelijk de voortgang van de wederverwekking in zijn orde, dus dat de goedheden en de waarheden in hun orde aanhoudend zullen voortgaan, waarover hierna; en uit de betekenis van in het land, dus in de Kerk; dat het land in het Woord de Kerk is, zie de nrs. 566, 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2571, 2928, 3355, 3368, 3379, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; dat het land de Kerk betekent, is omdat wordt verstaan het land Kanaän, waar de Kerk was en vanaf de oudste tijden is geweest, nrs. 3686, 4447, 4454, 4516, 4517, 5136, 6516, 8317; en in de geestelijke wereld, wanneer een land wordt genoemd, wordt niet een land doorvat, maar de hoedanigheid van de natie daar ten aanzien van haar godsdienstige inborst; vandaar wordt, wanneer in het Woord het land [de aarde] wordt genoemd en daaronder het land Kanaän wordt verstaan, de Kerk begrepen.

Hieruit kan vaststaan, wat in de profetische teksten van het Woord wordt verstaan onder de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, namelijk de innerlijke en de uiterlijke Kerk, nr. 1850, 3355, 4535; er zijn immers innerlijke mensen en uiterlijke.

Dat er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn, betekent dat de goedheden en de waarheden in hun orde aanhoudend zullen voortgaan, dit komt omdat met alle dingen die van de baring zijn in de innerlijke zin van het Woord zulke dingen worden verstaan die van de geestelijke baring zijn, dus die van de wederverwekking zijn, nrs. 2584, 3860, 3905, 3915.

De dingen die van de geestelijke baring of van de wederverwekking zijn, zijn de waarheden van het geloof en de goedheden van de naastenliefde, want door deze wordt de mens opnieuw ontvangen en geboren.

Dat dit met de baring wordt aangeduid, blijkt uit verscheidene plaatsen in het Woord en duidelijk uit de woorden van de Heer tot Nicodemus: ‘Jezus zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Tenzij dat iemand opnieuw worde verwekt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien.

Nicodemus zei: Hoe kan een mens worden wederverwekt wanneer hij oud is; kan hij ook nog een maal in zijn moeders baarmoeder binnengaan en verwekt worden.

Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet zal zijn verwekt uit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet binnengaan; wat uit het vlees is geboren, is vlees, maar wat is verwekt uit de geest, is geest.

Nicodemus zei: Hoe kunnen deze dingen plaatsvinden.

Jezus antwoordde: Zijt gij niet een meester in Israël en kent gij deze dingen niet’, (Johannes 3:3-6,9,10); verwekt worden door water en geest, is door de waarheden van het geloof en de goedheden van de liefde; zie de aangehaalde plaatsen in nr. 9274.

Dat zulke zaken met de baringen in het Woord worden aangeduid, is vanwege de overeenstemming van de huwelijken op aarde met het hemels huwelijk, namelijk het huwelijk van het goede met het ware, zie over deze overeenstemming de nrs. 2727 tot 2759; maar dat daaruit de waarlijk echtelijke liefde neerdaalt, weet nauwelijks iemand heden ten dage en misschien wil nauwelijks iemand dit erkennen, omdat de aardse en de lichamelijke dingen voor de ogen zijn, die uitblussen en verstikken, wanneer men over zo’n overeenstemming denkt.

Omdat de waarlijk echte liefde daar vandaan is, worden daarom eveneens met de baringen en verwekkingen in de innerlijke zin van het Woord de dingen aangeduid die van de nieuwe baring en nieuwe verwekking uit de Heer zijn; vandaar is het eveneens, dat de vader, de moeder, de zonen, de dochters, de schoonzonen, de schoondochters, de kleinkinderen en meerderen die uit de huwelijken zijn, de goedheden en waarheden betekenen en de afleidingen ervan, waarover meermalen is gehandeld in de ontvouwingen.

Hieruit kan nu vaststaan, dat met er zal geen misdrachtige en onvruchtbare in het land zijn, wordt aangeduid dat de goedheden en waarheden in hun orde aanhoudend voort zullen gaan.

Dat de misdrachtige en onvruchtbare de dingen betekenen die van de misdracht en de onvruchtbaarheid zijn in de geestelijke zin, dus de verdraaiingen van het goede en het ware en verder de verwoestingen en de ontkenningen ervan, blijkt uit de volgende plaatsen; bij Hosea: ‘Efraïm, wanneer ik zag tot aan Tyrus, geplant in het schone; en Efraïm om zijn zonen uit te brengen tot de doodslager; geef hun, Jehovah, een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten; om de boosheid van hun werken zal Ik hen uit Mijn huis verdrijven’, (Hosea 9:13-15); indien men niet weet wat er wordt aangeduid met Efraïm, met Tyrus, met de doodslager, met de zonen, met de misdragende baarmoeder, met de uitdrogende borsten, in de innerlijke zin, kan men in het geheel niet weten wat die profetieën betekenen; dat Efraïm het verstandelijke van de Kerk is, dus het verstandelijke dat verlicht is ten aanzien van de waarheden en goedheden van het geloof uit het Woord, zie de nrs. 3969, 5354, 6222, 6234, 6238, 6267; dat Tyrus de erkentenissen van het ware en het goede zijn, nr. 1201; daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met ‘Efraïm, wanneer Ik zag tot aan Tyrus, geplant in het schone’; dat de doodslager degene is die berooft van het geestelijk leven of het leven uit het ware en het goede, nr. 3607, 6767, 8902; en dat de zonen de waarheden van het geloof zijn, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2813, 3373, 3704, 4257; daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met Efraïm om zijn zonen uit te brengen tot de doodslager; dat de borsten de aandoeningen van het goede en het ware zijn, nr. 6432; vandaar zijn de uitdrogende borsten geen aandoeningen, maar in de plaats ervan de begeerten om te verdraaien; daaruit blijkt wat de misdragende baarmoeder is, namelijk de verdraaiing van het ware en het goede; dat de dingen die van het geestelijk leven zijn met die teksten worden aangeduid, staat vast, want er wordt gezegd ‘om de boosheid van de werken zal Ik hen uit Mijn huis uitdrijven’; uit het huis van Jehovah is uit de Kerk en uit de hemel, nrs. 2233, 2234, 3720, 5640.

Bij Maleachi: ‘Ik zal om uwentwil de kaalvreter bestraffen, opdat hij u de vrucht van het land niet zal verderven en u de wijnstok in het veld ook geen misdracht zal hebben voortgebracht; alle natiën zullen u gezegend prijzen en gijlieden zult een land des welbehagens zijn’, (Maleachi 3:11,12); dat de wijnstok in het veld geen misdracht zal voortbrengen, betekent dat de waarheden en de goedheden van het geloof bij hen die in de Kerk zijn in hun orde zullen voortgaan; de wijnstok immers is het ware en het goede van de geestelijke Kerk, nr. 1069, 6375, 6376, 9277; en het veld is de Kerk, nrs. 2971, 3766, 7502, 9139, 9295; het land des welbehagens is de Kerk die de Heer aangenaam is, want eenieder binnen de Kerk, die is wederverwekt door het ware en het goede, is een Kerk.

Daaruit blijkt wat het is dat gijlieden een land des welbehagens zult zijn; dat het land de Kerk is, zie eerder.

Bij Mozes: ‘Indien gij Mijn gerichten zult hebben gehoord, dat gij ze houdt en ze doet, zo zult gij gezegend zijn boven elk volk; er zal onder u geen zijn die geen vrucht draagt, noch een onvruchtbare en onder de dieren; Jehovah zal alle ziekte van u verwijderen en alle boze kwijningen van Egypte’, (Deuteronomium 7:11,14,15); er zal geen zijn die geen vrucht draagt, noch een onvruchtbare, voor niet zonder het leven vanuit het ware en het goede, dus dat zij geestelijk levend zullen zijn.

Omdat de onvruchtbare dit betekent, beschouwden daarom de vrouwen in de Oude Kerken zich niet als levend, wanneer zij onvruchtbaar waren, zoals Rachel, die van zich het volgende tot Jakob zei: ‘Geef mij zonen en indien niet, ik ben dood’, (Genesis 30:1), nr. 3908.

Met de onvruchtbaren worden degenen ook aangeduid die niet in het goede zijn omdat zij niet in waarheden zijn en toch de waarheden verlangen opdat zij in het goede zullen zijn, zoals de rechtschapen natiën die buiten de Kerk zijn; zoals bij Jesaja: ‘Zing, onvruchtbare, zij had niet gebaard; maak geschal met gezang en jubel, zij heeft niet gebaard, omdat de zonen van de verlatene veel zijn boven de zonen van de getrouwde’, (Jesaja 54:1).

Bij David: ‘Jehovah richt de versletene op uit het stof, uit de drek verhoogt Hij de behoeftige, om hem te plaatsen met de vorsten van Zijn volk; Die de onvruchtbare des huizes doet wonen, een blijde moeder van zonen’, (Psalm 113:7-9).

In de profetie van Hannah, nadat zij Samuël had gebaard: ‘De verzadigden hebben zich verhuurd en de hongerigen hebben opgehouden; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard; die vele kinderen had echter is krachteloos geworden’, (1 Samuël 2:5); op die plaatsen worden onder de onvruchtbaren de natiën verstaan die tot de Kerk worden opgeroepen en op wie de Kerk wordt overgedragen, wanneer de oude heeft opgehouden, dat wil zeggen, wanneer zij die tevoren van de Kerk waren geweest, niet langer in het geloof zijn, omdat zij in geen naastenliefde zijn; deze Kerk is het die wordt verstaan onder haar die vele kinderen had, die krachteloos is geworden en onder de getrouwde; de andere echter, namelijk de nieuwe Kerk van de natiën, onder de onvruchtbare en de verlatene die vele zonen zal hebben en onder de onvruchtbare des huizes, een blijde moeder van zonen; zeven baren is ten volle worden wederverwekt, want zeven betekent daar niet zeven maar ten volle, nr. 9228.

Hieruit blijkt, wat er wordt verstaan onder deze woorden van de Heer: ‘De dagen komen, waarin zij zullen zeggen: Gezegend de onvruchtbaren en de buiken die niet hebben verwekt en de borsten die niet hebben gezoogd’, (Lucas 23:29); daar wordt gehandeld over de voleinding der eeuw, dus de laatste tijd van de Kerk.

In het tweede Boek der Koningen: ‘De mannen van Jericho zeiden tot Elisa: Zie de ligging van de stad is goed, doch de wateren zijn boos en het land is onvruchtbaar.

Toen zei Elisa, dat zij zout zouden leggen in een nieuwe schaal en daaruit het zout zouden werpen tot de uitgang der wateren; en de wateren werden gezond; ook kwam er geen dood of onvruchtbaarheid meer’, (2 Koningen 2:19-21); wat dit insluit, kan niemand weten tenzij vanuit de innerlijke zin; alle wonderen immers, die in het Woord worden vermeld, sluiten zulke dingen in die in het rijk van de Heer of in de Kerk zijn, nrs. 7337, 7465, 8364, 9086; daarom moet men weten, wat Elisa uitbeeldde, wat de stad Jericho betekende, wat de boze wateren en het onvruchtbare land, wat de nieuwe schaal en het zout daarin, en verder wat de uitgang der wateren waarin zij het zout zouden werpen; dat Elisa de Heer heeft uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zie nr. 2762; dat de wateren de waarheden van het geloof betekenen, nrs. 28, 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 6346, 7307, 8137, 8138, 8568; vandaar betekenen de boze wateren de waarheden zonder het goede en het onvruchtbare land het goede van de Kerk, vandaar niet levend; de nieuwe schaal of het nieuwe vat de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen van het goede en het ware, nrs. 3068, 3079, 3316, 3318; het zout het verlangen van het ware naar het goede, nr. 9207; de uitgang der wateren betekent het natuurlijke van de mens dat de erkentenissen van het ware en het goede opneemt en dat wordt verbeterd door het verlangen van het ware naar het goede.

Hieruit blijkt, wat dat wonder insloot, namelijk de verbetering van de Kerk en van het leven door het Woord uit de Heer en door het verlangen van het ware naar het goede daarvandaan; en dat de verbetering plaatsvindt, wanneer het natuurlijke van de mens vanuit zo’n verlangen de waarheden uit het Woord opneemt; dat dit is gebeurd bij de stad Jericho, kwam omdat die stad niet ver van de Jordaan was gelegen en met de Jordaan wordt datgene bij de mens van de Kerk aangeduid, dat het eerst de waarheden opneemt, dus het natuurlijke, nr. 1585, 4255; dat het natuurlijke van de mens het eerste is dat de waarheden uit het Woord van de Heer opneemt en dat het het laatst wordt wederverwekt en dat wanneer dat is wederverwekt, de gehele mens is wederverwekt, is aangeduid met de woorden van de Heer tot Petrus, toen Hij de voeten van de discipelen waste: ‘Jezus zei: Die gewassen is, heeft niet van node dan dat hij ten aanzien van de voeten worden gewassen en hij is gans rein’, (Johannes 13:1)); dat de voeten de dingen zijn die van de natuurlijke mens zijn, in het algemeen het natuurlijke, zie de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952, 5327, 5328.

Dat de natuurlijke of uiterlijke mens in overeenstemming moet zijn met de geestelijke of innerlijke, opdat de mens wederverwekt zal zijn, dus dat hij niet eerder is wederverwekt dan wanneer het natuurlijke is wederverwekt, zie de nrs. 2850, 3167, 3286, 3321, 3470, 3493, 3508, 3509, 3518, 3573, 3576, 3579, 3620, 3623, 3671, 3882, 3969, 4353, 4588, 4612, 4618, 5168, 5326, 5373, 5651, 6299, 6454, 7442, 7443, 8742-8747, 9043, 9046, 9061.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl