Bible

 

Exodus 23:3

Studie

       

3 Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9347

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9347. Wanneer gij hun goden zult gediend hebben; dat dit betekent indien de eredienst vanuit valsheden is, staat vast uit de betekenis van dienen, namelijk de eredienst, nrs. 7934,8057; en uit de betekenis van de goden, namelijk de valsheden, nrs. 4544, 7873, 8367, 8941.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8941

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8941. Zo zult gij die niet gehouwen opbouwen; dat dit betekent dat het niet uit het eigen inzicht zal zijn, staat vast uit de betekenis van de gehouwen stenen, dus zulke dingen die uit het eigen inzicht zijn; stenen immers zijn de waarheden, nr. 8940; en die houwen of pasklaar maken, is waarheden of zulke zaken die eender zijn aan de waarheden, uitbroeden of verzinnen vanuit het eigene of vanuit het eigen inzicht; dat wat immers uit het eigene of uit het eigen inzicht wordt uitgebroed of verzonnen, heeft het leven uit de mens, wat geen leven is, want het eigene van de mens is niets dan het boze, nrs. 210, 215, 694, 874-876, 987, 1047, 5660, 5786, 8480; maar wat niet uit het eigene is, maar uit het Goddelijke, dit heeft het leven in zich, want vanuit het Goddelijke is alle leven.

Hier wordt gehandeld over de eredienst van de Heer uit het ware, want deze eredienst wordt door het altaar van stenen aangeduid, nr. 8940.

De waarheden van waaruit de Heer moet worden vereerd, moeten niet dan alleen uit het Woord worden genomen, want in de afzonderlijke dingen daar is het leven uit het Goddelijke.

Wanneer waarheden uit het eigene worden genomen, dan beogen die en hebben die ten doel de waardigheid en de voorrang boven allen in de wereld en eveneens de bezittingen van de aarde en een welgesteldheid boven allen; en daarom hebben die in zich de zelfliefde en de liefde van de wereld, dus alle boosheden in samenvatting, nrs. 7488, 8318; maar de waarheden die uit het Woord zijn, beogen en hebben ten doel het eeuwige leven en zij hebben in zich de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, dus alle goedheden in een samenvatting.

Wanneer waarheden uit het eigene of uit het eigen inzicht worden uitgebroed, dan heersen die over de waarheden die uit het Goddelijke zijn, want deze worden aangewend om eerstgenoemde te bevestigen; terwijl toch het tegendeel het geval zal zijn, namelijk dat de waarheden uit het Goddelijke zullen heersen en dat de zaken die uit het eigen inzicht zijn, van dienst zullen zijn.

De dingen die uit het eigene of uit het eigen inzicht zijn, worden waarheden genoemd, maar die zijn geen waarheden; zij verschijnen slechts als waarheden in de uiterlijke vorm, want door toepassingen uit de letterlijke zin van het Woord en door redeneringen, worden zij eender aan de waarheden gemaakt; in de innerlijke vorm echter zijn zij vals; welke die zijn en de hoedanigheid ervan, zie nr. 8932.

Er zijn in de wereld twee godsdienstigheden die uit het eigen inzicht zijn: de ene is die waarin de zelfliefde en de liefde van de wereld alles is; dit godsdienstige wordt in het Woord Babel genoemd; dat godsdienstige is van binnen profaan vanwege de zelfliefde en de liefde van de wereld en van buiten is het heilig vanwege het Woord, dat zij hebben aangewend om te bevestigen.

Het andere godsdienstige is dat waarin het schijnsel van de natuur alles is; zij die daarin zijn, erkennen niets als waar wat zij niet vatten; sommigen die van dit godsdienstige zijn, erkennen het Woord, maar wenden het aan om te bevestigen, dus om van dienst te zijn; er zijn er ook die het Woord niet erkennen, maar dezen stellen het Goddelijke in de natuur, want hun schijnsel valt, omdat het van de natuur is, in de natuur en kan ook niet door het licht van de hemel worden verlicht, omdat zij het Woord, vanwaar alle verlichting is, verwerpen.

Zij die van deze beide godsdienstigheden zijn, zijn in de hel, omdat zij verstoken zijn van het hemelse leven, dat zij ook niet kunnen opnemen omdat zij het Woord hebben verworpen; en degenen van hen die het Woord hebben aangewend om te bevestigen, achten het Woord voor niets in hun hart, maar omdat het gezag heeft bij het gewone volk, hebben zij ervan gebruik gemaakt opdat het van dienst kon zijn voor de verzinsels uit het eigen inzicht die daardoor kracht hebben.

Hieruit kan vaststaan, wat het in de geestelijke zin betekent dat het altaar niet uit gehouwen stenen moest worden opgebouwd.

Met de gehouwen steen wordt ook dat wat uit het eigen inzicht is, aangeduid in de volgende plaatsen bij Jesaja: ‘Opdat zij bekennen, het volk van Efraïm en de bewoner van Samaria, vanwege de verheffing en de hoogmoed des harten, door te zeggen: De tichelstenen zijn gevallen en met gehouwen steen zullen wij bouwen’, (Jesaja 9:8,9).

Bij Jeremia: ‘Ook al roep en schreeuw ik, Hij verspert mijn gebeden, Hij heeft mijn wegen toegemuurd met gehouwen steen, Hij heeft mijn paden omgekeerd’, (Klaagliederen 3:8,9).

Bij Amos: ‘Aangezien gij de afgematte vertreedt en een last koren aan hem ontrukt, zult gij huizen bouwen van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen’, (Amos 5:11); daar staat de gehouwen steen voor zulke dingen in de geloofszaken, die uit het eigen inzicht zijn.

Omdat die dingen met de gehouwen steen werden aangeduid, werd daarom het eerste altaar dat in het land Kanaän door de zonen Israëls werd gebouwd, nadat zij de Jordaan waren overgegaan, uit niet gehouwen steen gebouwd; want met de overgang over de Jordaan werd het binnenleiden in het rijk van de Heer aangeduid, wat plaatsvindt door de waarheden van het geloof; over dat altaar staat het volgende bij Jozua: ‘Jozua bouwde een altaar voor de God van Israël op de berg Ebal, gelijk als Mozes, de dienstknecht van Jehovah, de zonen Israëls had geboden; een altaar van gehele stenen, waarover men het ijzer niet bewogen had’, (Jozua 8:30,31; Deuteronomium 27:1-8).

De tempel van Jeruzalem werd eveneens gebouwd uit gehele, niet gehouwen stenen, waarover in het eerste boek der Koningen: ‘Ten aanzien van het huis zelf, toen het gebouwd zou worden, het werd gebouwd met gehele steen, zoals hij was toegevoerd, want hamer of bijl, enig gereedschap van ijzer, zij werden niet gehoord in het huis toen het gebouwd zou worden’, (1 Koningen 6:7).

Door de tempel van de Heer immers werd de Heer uitgebeeld ten aanzien van het Goddelijk Ware; dat de Heer door de tempel werd uitgebeeld, leert Hijzelf in (Johannes 2:19,21,22); en dat het was ten aanzien van het Goddelijk Ware, kwam omdat dit daar werd onderwezen; en daarom werd die ook uit stenen gebouwd, want met stenen werd het Goddelijk Ware aangeduid, nr. 8940; vandaar werd ook de Heer zelf de Steen Israëls genoemd, nr. 6426.

Hieruit blijkt nu, wat de steen van het altaar en ook wat de steen van de tempel betekende en ook wat het betekende dat de stenen geheel en niet gehouwen zouden zijn, namelijk dat de godsdienst moet worden gevormd door waarheden uit de Heer, dus uit het Woord en niet uit het eigen inzicht.

De dingen die uit het eigen inzicht zijn, worden als volgt door Jesaja beschreven: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt dit met goud en smelt ketenen van zilver; hij zoekt een inzichtsvolle werkmeester om het gesneden beeld te bereiden’, (Jesaja 40:19,20); het gesneden beeld staat voor het godsdienstige dat uit het eigene is, dat gegeven wordt om te aanbidden alsof dit het Goddelijke was, nr. 8869; de werkmeester staat voor hen die vanuit het eigene iets uitbroeden en verzinnen; opdat zij eender aan de waarheden verschijnen, wordt het daarmee beschreven dat hij dat met goud overtrekt, ketenen uit zilver smelt en een inzichtsvolle werkmeester zoekt.

Bij dezelfde: ‘De formeerders van het gesneden beeld zijn allen ijdelheid; al zijn genoten zullen beschaamd worden en de werklieden zelf; hij bewerkt het ijzer met de tang en hij werkt met kolen en met scherpe hamers formeert hij dat; zo werkt hij dat door de arm van zijn sterkte; hij bewerkt de houten, strekt het snoer uit en beschrijft het met de meetlat, hij maakt het in zijn hoeken en hij tekent het met de passer af, opdat hij het maakt in de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om te wonen in het huis’, (Jesaja 44:9,11-13); ook hier wordt het godsdienstige beschreven dat vanuit het eigen inzicht is.

Eender bij Jeremia: ‘De inzettingen van de natiën, ijdelheid zijn die; aangezien hij het hout uit het woud houwt, een werk van de handen van de werkman door de bijl; hij pronkt het op met zilver en goud; met nagels en met hamers hecht hij het’, (Jeremia 10:3,4); en eveneens bij Hosea: ‘Niettemin varen zij nu voort te zondigen; en zij maken zich een gegoten beeld uit zilver; in hun inzicht afgoden, werk van werkmeesters allemaal’, (Hosea 13:2).

Het godsdienstige dat uit het eigen inzicht wordt uitgebroed en dat niet uit het Woord is, wordt in de innerlijke zin verstaan onder afgoden, de vreemde goden, onder de gegoten beelden en onder de gesneden beelden; want de dingen die uit het eigene zijn, zijn niets anders; zij zijn immers in zich dood en toch worden zij aanbeden alsof zij levend waren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl