3
Ook zult gij den geringe niet voortrekken en zijn twistige zaak.
8367. En zij kwamen tot Elim; dat dit de staat van de verlichting en van de aandoening, dus van de vertroosting na de verzoeking betekent, staat vast uit de betekenis van Elim, namelijk dat het de staat en de hoedanigheid van de zaak waarover wordt gehandeld, behelst en betekent, zoals alle andere plaatsen waar de zonen Israëls waren, zie de nrs. 2643, 3422, 4298, 4442; hier de staat na de verzoeking, dus de staat van de verlichting en van de aandoening, dus van de vertroosting; want na elke geestelijke verzoeking komt verlichting en aandoening en dan het bekoorlijke en het verkwikkelijke: het bekoorlijke uit de verlichting door het ware en het verkwikkelijke uit de aandoening van het goede; dat de vertroosting de verzoekingen opvolgt, nrs. 4572, 5246, 5628, 6829.
De oorzaak hiervan is dat door de verzoekingen de waarheden en de goedheden ingeplant en verbonden worden; vandaar wordt de mens ten aanzien van zijn geest innerlijk in de hemel binnengeleid en tot de hemelse gezelschappen waarmee hij tevoren was geweest; wanneer de verzoeking is geëindigd, wordt de gemeenschap met de hemel geopend, die tevoren voor een deel was gesloten; vandaar is er verlichting en aandoening en als gevolg ervan het bekoorlijke en het verkwikkelijke; want dan vloeien de engelen met wie de verbinding wordt gegeven, door het ware en het goede in.
De verlichting door het ware en het bekoorlijke daaruit, wordt aangeduid met de twaalf bronnen van wateren, want de bronnen betekenen de waarheden; de aandoening van het ware vanuit het goede en de verkwikking daaruit, wordt aangeduid met de zeventig palmbomen, waarover hierna.