Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
Yiya esigabeni / 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
Yiya esigabeni / 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6692

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

6692. En farao gebood aan al zijn volk; dat dit de algemene invloed betekent in de wetenschappen die strijdig zijn met de ware dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van gebieden, namelijk de invloed, nrs. 5486, 5732; hier de algemene invloed, omdat die is van de zijde van farao, door wie het wetenschappelijke in het algemeen wordt uitgebeeld, nr. 6015; en uit de betekenis van zijn volk, namelijk de wetenschappen die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk; dat de Egyptenaren die hier het volk zijn, de wetenschappen zijn, werd meermalen genoemd, nr. 6638.

Dat met de Egyptenaren de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk, komt omdat de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Oude Kerk, welke Kerk ook bij hen was geweest, daar waren verdraaid in magische dingen, want door de uitbeeldende en de aanduidende zaken van de Kerk was er in die tijd vergemeenschapping met de hemel, en die vergemeenschapping was er bij degenen die in het goede van de naastenliefde leefden en bij verscheidenen geopend was, maar aan degenen die niet in het goede van de naastenliefde leefden, maar in daarmee strijdige dingen, werd soms open vergemeenschapping gegeven met boze geesten, die alle waarheden van de Kerk verdraaiden en daarmee het goede vernietigden; vandaar de magische gebruiken.

Dit kan eveneens vaststaan uit de hiëroglyfen van de Egyptenaren, waar ook gebruik van gemaakt werd in de gewijde handelingen, want daarmee duidden zij geestelijke dingen aan en verdraaiden zij de Goddelijke orde.

Magie is niets anders dan een verdraaiing van de orde; vooral is het een misbruik van de overeenstemmingen.

Het is de orde, dat de goede en de ware dingen die van de Heer voortgaan, door de mens worden opgenomen, wanneer dit plaatsvindt, is er orde in de afzonderlijke dingen die de mens voorneemt en denkt; maar wanneer de mens die dingen niet opneemt volgens de orde, die uit de Heer is, maar gelooft dat alle dingen een blinde loop volgen en dat als er iets bepaalds gebeurt, dit van de eigen voorzichtigheid of het eigen verstand is, dan verdraait hij de orde, want de zaken die van de orde zijn, voegt hij aan zich toe om alleen voor zichzelf te zorgen, maar niet voor de naaste, tenzij voor zoveel als deze hemzelf begunstigt; vandaar zijn, wat verwonderlijk is, allen die het zich vast hebben ingeprent dat alle dingen van de eigen voorzichtigheid en niet van de Goddelijke Voorzienigheid zijn, in het andere leven ten zeerste tot magie zijn geneigd en voor zoveel zij het kunnen, doordrenken zij zich er ook van; vooral degenen die, omdat zij op zichzelf vertrouwden en alle dingen aan hun eigen voorzichtigheid toeschreven, tal van kunstgrepen en sluwheden hadden uitgedacht om zich boven anderen te verheffen; zulke personen worden, wanneer zij in het andere leven geoordeeld zijn, in de hellen van de magiërs geworpen, die in het vlak onder de voetzolen zijn, aan de rechterzijde een weinig naar voren, uitgestrekt over een grote afstand en in de diepste hellen ervan zijn de Egyptenaren.

Vandaar nu komt het, dat met farao, de Egyptenaren en Egypte, de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk.

Opdat dus de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Kerk niet langer in magische dingen zouden worden verdraaid, werd het Israëlitische volk uitgekozen; bij hen zouden dan de uitbeeldende en aanduidende dingen van de Kerk hersteld worden; en dit volk was zodanig, dat het daaruit niet het magische kon maken, want het was geheel en al in uiterlijke zaken en in geen geloof dat er enig innerlijke was, te minder dat er enig geestelijke was; bij zulke mensen kan het magische niet ontstaan zodanig als het bij de Egyptenaren bestond.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2760

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

VOORREDE BIJ HET DERDE DEEL

Hoezeer degenen in zinsbegoochelingen gevangen zijn, die alleen in de zin van de letter blijven en niet de innerlijke zin uitvorsen door andere plaatsen, waarin deze in het Woord verklaard worden, kan ten duidelijkste blijken uit de zovele ketterijen, waarvan elk haar dogma bevestigt vanuit de letterlijke zin van het Woord; vooral komt dit uit in deze grote ketterij, die de onzinnige en helse eigen- en wereldliefde heeft afgeleid uit de woorden van de Heer tot Petrus:

‘Ik zeg u, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten van de hel zullen dezelve niet overweldigen; en Ik zal u geven de sleutels van het koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn’, (Mattheüs 16:15-19). Degenen die aan de letterlijke zin vasthouden, menen dat deze dingen met betrekking tot Petrus zijn gezegd en dat zo’n grote macht aan hem gegeven was, hoewel zij heel goed weten, dat Petrus een uiterst eenvoudig mens was en dat hij nooit een dergelijke macht uitoefende en dat het uitoefenen daarvan tegen het Goddelijke indruist. Niettemin willen zij, daar het uit de onzinnige en helse eigen- en wereldliefde voortkomt, zichzelf de hoogste macht op de aarde en in de hemel aanmatigen en zichzelf goden maken; zij leggen dit overeenkomstig de letterlijke zin uit en verdedigen het met felheid; terwijl toch de innerlijke zin van die woorden deze is: dat het Geloof zelf in de Heer – dat alleen bij hen is, die in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste zijn – deze macht heeft, en eigenlijk niet het geloof, maar de Heer, van wie het geloof komt. Onder Petrus wordt hier dat geloof verstaan, zoals overal elders in het Woord; hierop wordt de Kerk gebouwd en hiertegen vermogen de poorten van de hel niets; en dit geloof heeft de sleutels van het rijk der hemelen; het sluit de hemel opdat geen boosheden en valsheden binnendringen en het opent de hemel voor de goedheden en waarheden; dit is de innerlijke zin van deze woorden. De twaalf apostelen, evenals de twaalf stammen van Israël, beeldden niets anders uit dan al de dingen van een dergelijk geloof, nrs. 577, 2089, 2129, 2130 aan het einde; Petrus het geloof zelf; Jacobus de naastenliefde en Johannes de goedheden van de naastenliefde, zie de voorrede tot het 18de hoofdstuk van Genesis, evenzo als Ruben, Simeon en Levi, de eerstgeboren zonen van Jakob, in de uitbeeldende Joodse en Israëlitische Kerk, hetgeen uit duizend plaatsen in het Woord kan vaststaan; en daar Petrus het geloof voorstelde, werden deze woorden tot hem gezegd. Hieruit blijkt duidelijk, in welke een duisternis diegenen zich storten en anderen met hen, die alle dingen overeenkomstig de letter uitleggen, zoals degenen, die dit doen met deze tot Petrus gerichte woorden, waardoor zij de macht om het menselijk geslacht zalig te maken van de Heer wegnemen en deze zichzelf aanmatigen. DERDE DEEL

2760. GENESIS TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK

Bij Johannes in de Openbaring wordt het Woord ten aanzien van de innerlijke zin als volgt beschreven:

‘Ik zag de hemel geopend; en ziet, een wit paard, en die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waar, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. Zijn ogen waren een vlam des vuurs, en op Zijn hoofd waren vele diademen; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist, dan Hijzelf; en Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was, en Zijn naam wordt genoemd het ‘Woord Gods’. En de heirlegers, die in de hemelen zijn, volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad; en Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven ‘Koning der koningen en Heer der heren’, (Johannes 19:11-14, 16). Wat elk van deze dingen insluit, kan niemand weten, dan alleen uit de innerlijke zin. Het is duidelijk, dat elk afzonderlijk iets is dat uitbeeldt en aanduidt, namelijk dat de hemel geopend was, dat het paard wit was, dat Hij die daarop zat, Getrouw en Waar was en in gerechtigheid oordeelt en krijg voert; dat Zijn ogen een vlam des vuurs waren, dat op Zijn hoofd vele diademen waren, dat Hij een naam geschreven had, die niemand wist; dat Hij omkleed was met een kleed, dat met bloed geverfd was; dat de heirlegers die in de hemelen zijn, Hem volgden op witte paarden en dat Hij op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven had. Het wordt openlijk gezegd dat dit het Woord is en dat het de Heer is, die het Woord is, want er wordt gezegd:

‘Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods’; daarna:

‘Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren’. Uit de uitleg van elk van deze woorden blijkt duidelijk, dat hier het Woord ten aanzien van de innerlijke zin wordt beschreven. Dat de hemel geopend was, beeldt uit en betekent, dat de innerlijke zin van het Woord niet gezien wordt dan in de hemel en door hen voor wie de hemel geopend is, dat wil zeggen, die in de liefde tot en vandaar in het geloof in de Heer zijn. Het paard dat wit was, beeldt uit en betekent het verstaan van het Woord ten aanzien van de innerlijke dingen; dat het witte paard dit is, zal uit hetgeen volgt duidelijk blijken. Dat hij, die op hetzelve zat, het Woord is en de Heer, die het Woord is, is duidelijk; Hij wordt ‘getrouw en uit gerechtigheid oordelend’ genoemd, vanwege het goede, en ‘waar en uit gerechtigheid krijg voerend’, vanwege het ware; op Zijn hoofd vele diademen, betekent alle dingen van het geloof; Hij had een naam geschreven die niemand dan Hijzelf wist, betekent, dat niemand ziet van welke aard het Woord in de innerlijke zin is, dan alleen Hijzelf en degene aan wie Hij het openbaart. Hij was omkleed met een kleed dat met bloed was geverfd, betekent het Woord in de letter; de heirlegers in de hemelen die Hem volgden op witte paarden, betekenen degenen, die in het verstand van het Woord zijn naar de innerlijke dingen; gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, betekent dezelfden in de liefde en vandaar in het geloof; de naam geschreven op het kleed en op de dij, betekent het ware en het goede. Hieruit en uit hetgeen hieraan voorafgaat en volgt, blijkt duidelijk, dat omstreeks de laatste tijd de innerlijke zin van het Woord geopend wordt; en wat dan gebeuren zal, wordt daar ook beschreven in de verzen 17 tot en met 21.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl