Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
Yiya esigabeni / 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
Yiya esigabeni / 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6692

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

6692. En farao gebood aan al zijn volk; dat dit de algemene invloed betekent in de wetenschappen die strijdig zijn met de ware dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van gebieden, namelijk de invloed, nrs. 5486, 5732; hier de algemene invloed, omdat die is van de zijde van farao, door wie het wetenschappelijke in het algemeen wordt uitgebeeld, nr. 6015; en uit de betekenis van zijn volk, namelijk de wetenschappen die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk; dat de Egyptenaren die hier het volk zijn, de wetenschappen zijn, werd meermalen genoemd, nr. 6638.

Dat met de Egyptenaren de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk, komt omdat de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Oude Kerk, welke Kerk ook bij hen was geweest, daar waren verdraaid in magische dingen, want door de uitbeeldende en de aanduidende zaken van de Kerk was er in die tijd vergemeenschapping met de hemel, en die vergemeenschapping was er bij degenen die in het goede van de naastenliefde leefden en bij verscheidenen geopend was, maar aan degenen die niet in het goede van de naastenliefde leefden, maar in daarmee strijdige dingen, werd soms open vergemeenschapping gegeven met boze geesten, die alle waarheden van de Kerk verdraaiden en daarmee het goede vernietigden; vandaar de magische gebruiken.

Dit kan eveneens vaststaan uit de hiëroglyfen van de Egyptenaren, waar ook gebruik van gemaakt werd in de gewijde handelingen, want daarmee duidden zij geestelijke dingen aan en verdraaiden zij de Goddelijke orde.

Magie is niets anders dan een verdraaiing van de orde; vooral is het een misbruik van de overeenstemmingen.

Het is de orde, dat de goede en de ware dingen die van de Heer voortgaan, door de mens worden opgenomen, wanneer dit plaatsvindt, is er orde in de afzonderlijke dingen die de mens voorneemt en denkt; maar wanneer de mens die dingen niet opneemt volgens de orde, die uit de Heer is, maar gelooft dat alle dingen een blinde loop volgen en dat als er iets bepaalds gebeurt, dit van de eigen voorzichtigheid of het eigen verstand is, dan verdraait hij de orde, want de zaken die van de orde zijn, voegt hij aan zich toe om alleen voor zichzelf te zorgen, maar niet voor de naaste, tenzij voor zoveel als deze hemzelf begunstigt; vandaar zijn, wat verwonderlijk is, allen die het zich vast hebben ingeprent dat alle dingen van de eigen voorzichtigheid en niet van de Goddelijke Voorzienigheid zijn, in het andere leven ten zeerste tot magie zijn geneigd en voor zoveel zij het kunnen, doordrenken zij zich er ook van; vooral degenen die, omdat zij op zichzelf vertrouwden en alle dingen aan hun eigen voorzichtigheid toeschreven, tal van kunstgrepen en sluwheden hadden uitgedacht om zich boven anderen te verheffen; zulke personen worden, wanneer zij in het andere leven geoordeeld zijn, in de hellen van de magiërs geworpen, die in het vlak onder de voetzolen zijn, aan de rechterzijde een weinig naar voren, uitgestrekt over een grote afstand en in de diepste hellen ervan zijn de Egyptenaren.

Vandaar nu komt het, dat met farao, de Egyptenaren en Egypte, de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk.

Opdat dus de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Kerk niet langer in magische dingen zouden worden verdraaid, werd het Israëlitische volk uitgekozen; bij hen zouden dan de uitbeeldende en aanduidende dingen van de Kerk hersteld worden; en dit volk was zodanig, dat het daaruit niet het magische kon maken, want het was geheel en al in uiterlijke zaken en in geen geloof dat er enig innerlijke was, te minder dat er enig geestelijke was; bij zulke mensen kan het magische niet ontstaan zodanig als het bij de Egyptenaren bestond.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6015

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

6015. In de voertuigen die Farao gezonden had om hem te dragen; dat dit de leerstellige dingen betekenen die vanuit de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van de voertuigen, namelijk de leerstellige dingen, nr. 5945;

en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het wetenschappelijke van de Kerk in het algemeen; met Egypte immers wordt het wetenschappelijke van de Kerk aangeduid, nrs. 1462, 4749, 4964, 4966;

vandaar met de koning ervan dat wetenschappelijke in het algemeen, zoals eveneens elders in het Woord; maar in de meeste plaatsen wordt zoals met Egypte en dus eveneens met Farao het verdraaide wetenschappelijke aangeduid; dat Farao het wetenschappelijke in het algemeen is, blijkt bij Jesaja:

‘Dwazen zijn de vorsten van Zoan, de wijzen der raadsheren van Farao; de raad is dom geworden; hoe zegt gij tot Farao: Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der koningen der oudheid’, (Jesaja 19:11);

Farao staat hier voor het wetenschappelijke van de Kerk in het algemeen; vandaar werd hij genoemd ‘zoon der wijzen’ en ‘zoon der koningen der oudheid’; wijzen en koningen der oudheid staat voor de ware dingen van de Oude Kerk; maar hier wordt verstaan dat dat wetenschappelijke is verdwaasd, want er wordt gezegd: Dwazen zijn de vorsten van Zoan geworden, de raad is dom geworden.

Bij dezelfde:

‘Zij gaan heen om neder te dalen tot Egypte, maar zij hebben Mijn mond niet gevraagd, om zich te sterken met de sterkte van Farao en om te vertrouwen in de schaduw van Egypte; daarom zal de sterkte van Farao ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen in de schaduw van Egypte tot schande’, (Jesaja 30:2, 3);

zich sterken met de sterkte van Farao en vertrouwen in de schaduw van Egypte, voor vertrouwen op de wetenschappelijke dingen in geloofszaken en geen geloof hebben in enig geestelijk ware, tenzij het wetenschappelijke en het zinlijke het dicteert, wat evenwel van de verdraaide orde is; want op de eerste plaats moeten de ware dingen van het geloof zijn en op de tweede plaats de bevestigende wetenschappelijke dingen, omdat, indien deze op de eerste plaats zijn, hoegenaamd niets van het ware wordt geloofd.

Bij Jeremia:

‘Jehovah Zebaoth, de God Israëls, heeft gezegd: Ziet, Ik ben bezoeking doende over Amon in No; en over Farao en over Egypte en over zijn goden en over zijn koningen; vooral over Farao en degenen die op hem vertrouwen’, (Jeremia 46:25);

Farao hier eveneens voor het wetenschappelijke in het algemeen; degenen die op hem vertrouwen, voor hen die vertrouwen op de wetenschappelijke dingen, niet echter op het Woord, dat wil zeggen, op de Heer in het Woord; vandaar is al het verdraaide in de leerstellige dingen van het geloof en daaruit het valse en eveneens het ontkennende dat het Goddelijke en het hemelse iets is; dezen vooral dragen het in de mond: Doe mij die dingen met de ogen zien, of toon het wetenschappelijk aan dat het zo is en dan zal ik geloven. Maar toch zouden zij, indien zij het zagen en indien het werd aangetoond, ook niet geloven; de oorzaak ervan is dat het ontkennende universeel regeert.

Bij dezelfde:

‘Tegen Farao: Ziet, de wateren zijn opklimmende uit het noorden, die zullen worden tot een overstromende stroom en zij zullen overstromen het land en zijn volheid, de stad en die daarin wonen; zodat de mensen zullen schreeuwen en alle bewoner des lands zal huilen, vanwege de stem van het gestamp der hoeven van zijn sterke paarden en van het geraas van zijn wagens, van het gedruis van zijn raderen’, (Jeremia 47:1-3);

uit de afzonderlijke dingen die hier over Farao zijn gezegd, blijkt duidelijk dat Farao het wetenschappelijke in het algemeen is, hier in de verdraaide orde, die de ware dingen van het geloof vernietigt; de overstromende stroom is het wetenschappelijke dat het verstand van het ware vernietigt en dus verwoest; zij zullen het land en zijn volheid overstromen, is de gehele Kerk vernietigen; de stad en die daarin wonen, is het ware van de Kerk en daaruit het goede; het gestamp van de hoeven van de paarden, zijn de laagste wetenschappelijke dingen, die rechtstreeks vanuit de zinlijke dingen zijn; het geraas van de wagens, is het valse leerstellige daaruit; het gedruis van de raderen, zijn de zinlijke dingen en de begoochelingen ervan die aandrijven.

Bij Ezechiël:

‘De Heer Jehovih heeft gezegd: Zie, Ik ben tegen u, Farao, koning van Egypte, grote walvis die in het midden van zijn rivieren ligt; die zegt: Mijn is de rivier en ik heb mij gemaakt; daarom zal Ik haken geven in uw kaken en Ik zal de vis van uw rivieren aan uw schubben doen kleven’, (Ezechiël 29:2-4);

Farao hier eveneens voor het wetenschappelijke in het algemeen, wat ook uit de afzonderlijke dingen die over hem zijn gezegd, blijkt.

Bij dezelfde:

‘Hef een klacht op over Farao, de koning van Egypte; gij zijt gelijk de walvissen in de zeeën en gij zijt tevoorschijn gekomen met uw stromen en gij hebt de wateren beroerd met uw voeten en gij hebt hun stromen omgewoeld; Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemelen bedekken; en Ik zal hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijnselgevers des lichts zal Ik zwart maken over u en Ik zal duisternis op uw land geven’, (Ezechiël 32:2, 3, 7, 8);

dat deze dingen, zoals meerdere bij de profeten, zonder de innerlijke zin door niemand kunnen worden begrepen, is duidelijk; zoals dat Farao is gelijk de walvissen in de zeeën, dat hij tevoorschijn kwam vanuit zijn stromen en dat hij de wateren in beroering bracht met zijn voeten; dat over hem de hemelen bedekt, de sterren en alle schijnselgevers van het licht zwart gemaakt zullen worden; dat de zon met een wolk bedekt zal worden, dat de maan niet zal lichten en dat duisternis gegeven zal worden op zijn land; maar de innerlijke zin leert wat dit betekent; namelijk dat de wetenschappelijke dingen de ware dingen van de Kerk verdraaien indien de mens daardoor in de verborgenheden van het geloof binnendringt en niets gelooft tenzij hij vanuit die dingen ziet, ja zelfs tenzij hij vanuit de zinlijke dingen ziet; dat dit de innerlijke zin is, blijkt uit de ontvouwing van de afzonderlijke dingen; Farao wordt koning van Egypte genoemd vanwege het wetenschappelijk ware, want het wetenschappelijke is het ware in het natuurlijke; dat de koning het ware is, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044;

en dat iets eenders wordt aangeduid met de koning des volks als met het volk, nr. 4789, dus met Farao iets eenders als met Egypte, maar in het algemeen; dat Egypte het wetenschappelijke is, werd meermalen getoond; Farao wordt met de walvissen in de zeeën vergeleken, omdat de walvis of het zeemonster de algemene dingen van de wetenschappelijke dingen betekenen, nr. 28;

en verder wordt er gezegd dat hij is tevoorschijn gekomen met zijn stromen, omdat met de stromen de dingen worden aangeduid die van het inzicht zijn, nrs. 108, 109, 2702, 3051, hier die van de waanzin zijn, aangezien zij vanuit de zinlijke en de wetenschappelijke dingen zijn, nr. 5196; daarna wordt gezegd, dat hij de wateren met de voeten in beroering heeft gebracht en dat hij hun stromen heeft omgewoeld, omdat met de wateren de geestelijke ware dingen worden aangeduid, nrs. 680, 739, 2702, 3058, 3424, 4976, 5668;

en met de voeten de dingen die van het natuurlijke zijn, nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952; dus is de wateren met de voeten in beroering brengen de ware dingen van het geloof bevuilen en verdraaien door wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn; en hun stromen omwoelen is zo doen met het inzicht; tenslotte wordt er gezegd dat ‘wanneer hij zal worden uitgeblust, de hemelen bedekt zullen worden’, omdat met de hemelen de innerlijke dingen van de mens worden aangeduid, omdat deze immers zijn hemelen zijn; deze worden gesloten wanneer de wetenschappelijke dingen over de ware dingen van het geloof heersen, of het natuurlijke over het geestelijke; dat dan de erkentenissen van het ware en het goede te gronde gaan, wordt aangeduid met ‘Ik zal de sterren der hemelen zwart maken en alle schijnselgevers des lichts’, dat de sterren die erkentenissen zijn, zie de nrs. 2495, 2849, 4697;

dat de schijnselgevers de goede en de ware dingen zijn, nrs. 30-38;

dat dan ook niet meer het goede van de liefde kan invloeien, wordt aangeduid met ‘Ik zal de zon met een wolk bedekken’; en evenmin het goede van het geloof, wordt aangeduid met ‘de maan zal haar schijnsel niet doen lichten’; dat de zon het goede van de liefde is en de maan het goede van het geloof, zie de nrs. 1529, 1530, 2120, 2495, 3636, 3643, 4060, 4696;

dat zo slechts valse dingen het natuurlijk gemoed in beslag zullen nemen, wordt aangeduid met ‘Ik zal duisternis op uw land geven’; dat de duisternis de valse dingen zijn, nrs. 1839, 1860, 4418, 4531;

en dat het land van Farao of het land van Egypte het natuurlijk gemoed is, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; hieruit blijkt nu welke zin in deze profetische dingen is gelegen. Omdat met Farao het wetenschappelijke in het algemeen wordt aangeduid, wordt met hem ook het natuurlijke in het algemeen aangeduid, nr. 5799.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl