Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1734

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

1734. Vers 20. En gezegend zij de Allerhoogste God, die uw vijanden in uw hand overgeleverd heeft. En hij gaf hem de tienden van alles.

Gezegend zij de Allerhoogste God, betekent de binnenste mens van de Heer; die uw vijanden in uw handen overgeleverd heeft, betekent de overwinning; en hij gaf hem de tienden van alles, betekent de overblijfselen uit de overwinning.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3063

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

3063. Dat de woorden ‘en doe barmhartigheid’ de invloeiing van de liefde betekenen, blijkt uit het wezen van de barmhartigheid, namelijk de liefde. De liefde zelf wordt in barmhartigheid verandert en wordt barmhartigheid, wanneer iemand die hulp nodig heeft, wordt aangezien uit liefde of naastenliefde; vandaar is de barmhartigheid de uitwerking van de liefde jegens hulpbehoevenden en ellendigen. Hier wordt echter onder de barmhartigheid in de innerlijke zin de liefde verstaan en door barmhartigheid doen, de invloeiing van de liefde, omdat het geschiedt vanuit het Goddelijke Zelf van de Heer in Zijn Goddelijk Menselijke; want het is de Goddelijke liefde, die de Heer had, waardoor Hij Zijn Menselijke Goddelijk maakte, want de liefde is het Zijn zelf van het leven, maar de Goddelijke Liefde heeft niemand dan de Heer. Men zie waar eerder over de Liefde van de Heer is gezegd; namelijk dat het leven van de Heer liefde was jegens het gehele menselijke geslacht, nr. 2253;

en dat Hij daaruit streed, nrs. 1690, 1789, 1812, 1813, 1820;

dat zij alle verstand te boven gaat, nrs. 1799, 2077;

dat de Heer de Goddelijke Liefde Zelf is, nrs. 2500, 2077, 2572;

dat Jehovah liefde is, nr. 1735;

dat niets leeft dan de liefde, nr. 1589;

dat wie wederkerige liefde heeft, het leven van de Heer heeft, nrs. 1799, 1802, 1803;

dat de liefde en de naastenliefde het hemelse zelf is, nrs. 1419, 1824.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1690

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

1690. Dat de woorden ‘de overigen vluchtten naar de berg’ betekenen, dat niet allen overwonnen waren, blijkt zonder nadere verklaring al hieruit, dat zij die ontvluchtten tot overgeblevenen werden. In de innerlijk zin wordt over de verzoekingen gehandeld, welke de Heer in de knapenjaren doorstond, waarvan in het Woord van het Nieuwe Testament niets wordt vermeld; alleen van de verzoeking in de woestijn of kort nadat Hij uit de woestijn gekomen was, en tenslotte van de laatste verzoeking in Gethsemane, enzovoort. Dat het leven van de Heer van de eerste kindsheid af tot het laatste levensuur in de wereld toe, een voortdurende verzoeking en een voortdurende overwinning was, blijkt uit vele plaatsen in het Oude Testament, en dat de verzoeking niet ophield met de verzoeking in de woestijn, blijkt uit hetgeen volgt bij Lukas:

‘Nadat de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor een tijd’, (Lukas 4:13), verder ook hieruit, dat Hij tot aan de kruisdood verzocht werd, en zo dus tot aan het laatste levensuur in de wereld. Hieruit blijkt duidelijk, dat het gehele leven van de Heer in de wereld van kindsbeen af een voortdurende verzoeking en een voortdurende overwinning was. De laatste vond plaats, toen Hij aan het kruis bad voor de vijanden, dus voor allen in de gehele wereld. In het Woord van het leven van de Heer, bij de evangelisten, wordt, behalve de laatste verzoeking, alleen Zijn verzoeking in de woestijn vermeld; meer is daarover aan de discipelen niet onthuld. De verzoekingen die onthuld werden, schijnen naar de zin van de letter zo licht, dat het nauwelijks iets is, want zo spreken en zo antwoorden is geen verzoeking, terwijl zij toch zwaarder was dan ooit een menselijk gemoed kan begrijpen en geloven. Niemand kan weten wat verzoeking is, dan alleen hij die daarin was. De verzoeking die vermeld wordt bij, (Mattheüs 4:1-11; Markus 1:12, 13; Lukas 4:1-13), bevat in een samenvatting de verzoekingen, namelijk dat Hij uit liefde jegens het gehele menselijke geslacht streed tegen de eigenliefde en de liefde tot de wereld, waarmee de hellen waren vervuld. Alle verzoeking vindt plaats tegen de liefde waarin de mens is; in welke graad die liefde is, in dezelfde graad vindt de verzoeking plaats. Wanneer ze niet tegen de liefde is gericht, is zij geen verzoeking. Iemands liefde vernietigen is zijn eigenlijke leven vernietigen, want de liefde is het leven. Het leven van de Heer was de liefde jegens het gehele menselijke geslacht, en wel een zo grote en zodanige liefde, dat zij niets dan louter liefde was. Hiertegen, Zijn leven dus, werden voortdurende verzoekingen toegelaten en zoals gezegd, vanaf Zijn vroegste kindsheid tot het laatste uur in de wereld. De Liefde, welke het eigenlijke wezen van het leven van de Heer was, wordt hiermee aangeduid: dat Hem hongerde, en dat de duivel zei:

‘Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot deze steen, dat hij brood worde’; en dat Jezus antwoordde:

‘Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord Gods’, (Lukas 4:2, 3, 4; Mattheüs 4:2, 3, 4). Dat Hij streed tegen de liefde tot de wereld, of tegen alle dingen die tot de liefde tot de wereld behoren, wordt hiermee aangeduid, dat ‘de duivel Hem wegleidde op een hoge berg, en Hem al de koninkrijken van de wereld toonde, in een ogenblik tijds, en dat hij zei: Ik zal u al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven, en ik geef ze, aan wie ik ook wil, indien gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles van u zijn, maar Jezus antwoordende, zei: Ga achter Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult de Heer Uw God aanbidden en Hem alleen dienen, (Lukas 4:5, 6, 7, 8; Mattheüs 4:8, 9, 10). Dat Hij tegen de eigenliefde streed en tegen alle dingen die tot de eigenliefde behoren, wordt door het volgende aangeduid:

‘De duivel nam Hem mee naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne van de tempel, en zei tot Hem:

‘Indien Gij Gods Zoon zijt, werp uzelven neerwaarts; want er is geschreven ‘Hij zal Zijn engelen van u bevelen, en zij zullen u op de handen dragen, opdat gij niet te eniger tijd uw voet aan een steen aanstoot’; Jezus zei tot hem:

‘Er is wederom geschreven ‘Gij zult de Heer, uw God, niet verzoeken’, (Mattheüs 4:5, 6, 7; Lukas 4:9, 10, 11, 12). De voortdurende overwinning wordt hiermee beschreven, dat na de verzoeking ‘de engelen zijn toegekomen en Hem dienden’, (Mattheüs 4:11; Markus 1:13). Kortom, de Heer is van de vroegste kindsheid af tot het laatste levensuur in de wereld door alle hellen bestreden, welke voortdurend door Hem verslagen, bedwongen en overwonnen werden, en dit enig en alleen door de Liefde jegens het gehele menselijke geslacht, en daar deze liefde geen menselijke maar een Goddelijke was, en de hevigheid van de verzoeking zich richt naar de mate van de liefde, kan blijken, hoe zwaar de strijd was en hoe groot de wreedheid van de zijde van de hellen; dat deze dingen zich zo hebben toegedragen, weet ik zeker.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl