Ang Bibliya

 

Numeri 22:34

pag-aaral

       

34 Toen zeide Bileam tot den Engel des HEEREN: Ik heb gezondigd, want ik heb niet geweten, dat Gij mij tegemoet op dezen weg stondt en nu, is het kwaad in Uw ogen, ik zal wederkeren.

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8487

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

8487. En de zon werd warm en het versmolt; dat dit betekent dat het verdwijnt volgens de graad van de groeiende begerigheid, staat vast uit de betekenis van het warm worden van de zon, dus de groeiende begerigheid, waarover hierna; en uit de betekenis van versmelten, dus verdwijnen.

Dat de zon werd warm, de groeiende begerigheid is, komt omdat de zon in de goede zin de hemelse liefde betekent en de oorzaak ervan is, dat de Heer de Zon is in het andere leven en de warmte die daaruit voortkomt, is het goede van de liefde en het licht het ware van het geloof; dat de Heer de Zon is en vandaar de hemelse liefde, zie de nrs. 1053, 1521, 1529-1531, 2120, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060, 4321, 4696, 5084, 5097, 5377, 7078, 7083, 7171, 7173, 7270; vandaar is de zon in de tegengestelde zin de liefde van zich en van de wereld en is de warmte of het warm worden uit de zon in die zin de begerigheid.

Hoe het hiermee is gesteld dat het goede van het ware, dat met het manna wordt aangeduid, verdween volgens de graad van de groeiende begerigheid, wat daarmee wordt aangeduid dat het versmolt toen de zon warm werd, zal in het kort worden gezegd; het goede van het ware of het geestelijk goede, wordt weliswaar aan de mens van de geestelijke Kerk gegeven wanneer hij wordt wederverwekt, maar omdat dat goede alle verkwikking van de eigenliefde en de liefde van de wereld, dat eerder hun leven had gemaakt, uitblust - want die zijn tegengestelden - kan daarom bij die mens niet lang het zuivere goede van het ware blijven, maar het wordt door de Heer getemperd door die verkwikkingen van de liefden die eerder van diens leven waren geweest; want indien dit goede niet zo getemperd zou worden, zou het onverkwikkelijk voor hem worden en dan zou daarvan gewalgd worden; zodanig is het hemels goede in de aanvang bij hen die worden wederverwekt.

Voor zoveel als dus de verkwikkingen van de eigenliefde en die van de wereld opkomen, verdwijnt het goede van de hemelse liefde, want zij zijn, zoals gezegd, tegengestelden; en dus evenzo andersom.

Vandaar komt het, dat er in de hemel beurtwisselingen zijn van staten, waarmee de beurtwisselingen van de tijden in de wereld overeenstemmen, nr. 8426 en dat zij zo door die beurtwisselingen worden teruggebracht in de verkwikkingen van de natuurlijke wellusten; want zonder een zodanige verandering van staten zou het goede van de hemelse liefde als het ware dor en zonder waarde zijn; anders echter, wanneer het tegelijkertijd of opeenvolgend wordt getemperd door natuurlijke verkwikkingen.

Vandaar komt het dat in de aanvang, toen aan de zonen Israëls het manna iedere morgen gegeven werd, ook de selav in de avond werd gegeven, want met de selav wordt het natuurlijke verkwikkelijke aangeduid en eveneens dat de begerigheden waarin zij die in de hemel zijn, worden teruggebracht, wanneer het avond voor hen is, niet begeerten voor hen zijn die zijn tegengesteld aan het hemelse goede, maar het zijn begeerten die enigermate met dat goede samenstemmen; het zijn immers de verkwikkingen van weldoen in enige overvloed en vandaar iets van glorie, waarin evenwel welwillendheid is en de ijver om te dienen; het zijn eveneens de verkwikkingen van de luister ten aanzien van de verfraaiingen van het huis en ten aanzien van de sierlijkheid van de kleding en vele andere dingen.

Deze verkwikkingen vernietigen het goede van de hemelse liefde niet, maar houden het wel verborgen en tenslotte volgens de graad al naar de mens wordt wederverwekt, de laatste vlakken van het hemels goede worden; en dan gelden zij niet langer als begerigheden maar voor verkwikkelijkheden.

Dat het goede van de hemelse liefde zonder tempering door zulke zaken als het ware verdort en daarna zoals gering wordt versmaad, wordt daarmee aangeduid dat de zonen Israëls, toen hun niet langer de selav werd gegeven, het manna een dorre spijs en een geringe spijs noemden, waarover het volgende bij Mozes: ‘Het gepeupel dat in het midden was, zij begeerden een begerigheid, weswege ook de zonen Israëls herhaalden en weenden en zeiden: Wie zal ons met vlees spijzigen; nu is onze ziel dor, niet wat ook dan tot het man onze ogen’, (Numeri 11:4,6).

Bij dezelfde: Het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen opklimmen uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn; er is geen brood, noch water, reeds walgt onze ziel van dit zeer geringe brood’, (Numeri 21:5).

En elders bij dezelfde: ‘Jehovah verdrukte u en deed u hongeren en Hij spijsde u met het manna, dat gij niet kende, noch uw vaderen hebben gekend, opdat Hij u zou leren dat de mens niet alleen door het brood alleen leeft, maar door alle uitspraak van de mond van Jehovah leeft de mens’, (Deuteronomium 8:3); eender als met het manna wordt ook met het ongezuurde brood het goede aangeduid dat gezuiverd is van valsheden, nr. 8058; dat brood wordt uit eendere oorzaak ‘het brood der ellende’ genoemd, (Deuteronomium 16:3).

Hieruit kan nu vaststaan wat daaronder wordt verstaan dat het goede van het ware verdwijnt volgens de graad van de groeiende begerigheid en die dingen worden daarmee aangeduid dat het man versmolt toen de zon warm werd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl