Ang Bibliya

 

Genesis 16

pag-aaral

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2114

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

2114. Dat de woorden ‘alle mannen van zijn huis, de ingeborene des huizes, en de met zilver gekochte’ betekenen allen die toen binnen de Kerk waren, blijkt uit de betekenis van de ingeborene des huizes, namelijk de hemelse mensen; en uit de betekenis van de met zilver gekochten, namelijk de geestelijke mensen, waarover eerder in de nrs. 2048, 2051, 2052;

en dat zij diegenen zijn, die binnen de Kerk zijn, is daar eveneens gezegd, want allen die binnen de Kerk zijn, dat wil zeggen, allen die de Kerk uitmaken, zijn òf hemelse òf geestelijke mensen. Wie de hemelse en wie de geestelijke mensen echter zijn, zie men eerder in nr. 2088. In dit laatste vers van dit hoofdstuk is de samenvatting van alles wat eerder gezegd is, namelijk dat zij die gereinigd zijn van de eigen- en de wereldliefde, zowel zij die binnen als zij die buiten de Kerk zijn, door de Heer zijn gerechtvaardigd, al dezen worden de mannen des huizes genoemd, want het huis betekent in de innerlijke zin het rijk van de Heer, nr. 2048.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2048

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

2048. Dat ‘de ingeborene des huizes’ hen betekent die hemels zijn, en dat ‘de met zilver gekochte’ hen betekent die geestelijk zijn, dus zij die binnen de Kerk zijn, blijkt uit de betekenis van de ingeborene des huizes, namelijk dat het diegenen zijn, die binnen het huis zijn. Het huis betekent in het Woord het hemelse, omdat dit het binnenste is, zodat door het Huis Gods in alomvattende zin het rijk van de Heer wordt aangeduid; in minder omvattende zin de kerk en in bijzondere zin de mens zelf, waarin het Rijk of de Kerk van de Heer is. Wanneer de mens een huis wordt genoemd, wordt het hemelse van het geloof bij hem aangeduid; wanneer hij een tempel wordt genoemd, wordt het ware van het geloof bij hem aangeduid. Zo worden hier dus door de ingeborene des huizes degenen aangeduid die hemels zijn. Dat echter ‘de met zilver gekochte’ degenen betekent die geestelijk zijn, blijkt uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware, dus het geestelijke van het geloof, waarover in het eerste deel nr. 1551. Hemels worden diegenen genoemd die in de liefde tot de Heer zijn, en daar de Oudste Kerk, die vóór de vloed bestond, in die liefde was, was zij een hemelse kerk; geestelijk worden zij genoemd, die in de liefde jegens de naaste zijn en dus in het ware van het geloof; van dien aard was de Oude Kerk, die na de vloed bestond. Over het onderscheid tussen de hemelse en geestelijke mensen is herhaalde malen gehandeld in het eerste deel. Eenieder kan zien, dat hier hemelse verborgenheden verscholen liggen, namelijk dat besneden moesten worden de ingeborenen des huizes en de met zilver gekochten, en verder in de vreemde geboren zonen, en dat zij genoemd worden en wel herhaaldelijk, zoals in de volgende verzen 13, 23, 27, welke verborgenheden niet dan door de innerlijke zin tevoorschijn komen, namelijk dat door de ingeborenen des huizes en de met zilver gekochten de hemelse en de geestelijke mensen worden aangeduid, dus zij die binnen de kerk zijn, en door de ‘in de vreemde geboren zoon, die niet van het zaad is’ diegenen die buiten de Kerk zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl