Från Swedenborgs verk

 

Goddelijke Voorzienigheid #145

Studera detta avsnitt

  
/ 340  
  

145. 5. Het is niet tegen de redelijkheid en de vrijheid zichzelf te dwingen.

Eerder werd getoond dat de mens het innerlijke van het denken en het uitwendige van het denken heeft en dat die onderscheiden zijn zoals het vroegere en het latere, of zoals het hogere en het lagere; en dat zij, omdat ze zo onderscheiden zijn, gescheiden kunnen handelen en verbonden kunnen handelen. Ze handelen gescheiden wanneer de mens uit het uitwendige van zijn denken anders spreekt en doet dan hij innerlijk denkt en wil. Zij handelen verbonden wanneer hij spreekt en doet wat hij innerlijk denkt en wil. Het laatstgenoemde is in het algemeen zo bij de oprechten, het eerstgenoemde echter bij de onoprechten. Omdat nu het innerlijke en het uitwendige van het gemoed zo gescheiden zijn, kan ook het innerlijke met het uitwendige strijden en dit door de strijd aandrijven tot instemming. De strijd ontstaat wanneer de mens denkt dat de boze dingen zonden zijn en er daarom vanaf wil laten, want wanneer hij aflaat, wordt de deur geopend en als deze geopend is, worden door de Heer de begeerten van het boze uitgeworpen die het innerlijke van het denken bezet hielden en in de plaats ervan de aandoeningen van het goede ingeplant in het innerlijke van het denken. Maar omdat de verkwikkelijke dingen van de begeerten van het boze, die het uitwendige van het denken bezet houden, niet tegelijk uitgeworpen kunnen worden, ontstaat daarom strijd tussen het innerlijke en het uitwendige van het denken. Het innerlijk wil die verkwikkelijke dingen uitwerpen omdat ze de verkwikkelijke dingen van het boze zijn en niet samenstemmen met de aandoeningen van het goede waarin nu het innerlijk is; en in de plaats van de verkwikkelijke dingen van het boze de verkwikkingen van het goede inbrengen die samenstemmen. Het zijn de verkwikkingen van het goede die de goede dingen van de naastenliefde worden genoemd. Uit deze tegenstrijdigheid komt strijd op, die als zij zwaarder wordt, verzoeking wordt genoemd. Omdat nu de mens, mens is, vanuit het innerlijke van zijn denken, dit immers is van de geest van de mens zelf, staat het vast dat de mens zichzelf dwingt wanneer hij het uitwendige van zijn denken tot instemming dwingt, dat wil zeggen om de verkwikkelijke dingen van zijn aandoeningen op te nemen, die de goede dingen van de naastenliefde zijn. Dat dit niet is tegen de redelijkheid en de vrijheid, maar volgens die, is duidelijk, want de redelijkheid maakt die strijd, de vrijheid voert hem uit. De vrijheid zelf zetelt ook met de redelijkheid in de innerlijke mens en hieruit in de uitwendige. Wanneer dus het innerlijke overwint, wat geschiedt wanneer het innerlijke het uitwendige tot instemming en volgzaamheid heeft teruggebracht, dan wordt uit de Heer aan de mens de vrijheid zelf en de redelijkheid zelf gegeven, want dan wordt de mens door de Heer weggevoerd uit het helse vrije, hetgeen in zich het slaafse is, en ingebracht in het hemels vrije, hetgeen in zich het vrije zelf is, en hem wordt vergezelschapping met de engelen gegeven. Dat het slaven zijn die in de zonden zijn, en dat de Heer hen vrij maakt die door het Woord de waarheid opnemen uit Hemzelf, leert Hij bij: (Johannes 8:31-36).

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Från Swedenborgs verk

 

Goddelijke Voorzienigheid #38

Studera detta avsnitt

  
/ 340  
  

38. Geen mens die in de verkwikking van de begeerten van het boze is, kan iets weten ten aanzien van de verkwikkingen van de aandoeningen van het goede waarin de engelenhemel is, want die verkwikkelijke dingen zijn geheel en al aan elkaar tegenovergesteld in de innerlijke dingen, en vandaar innerlijk in de uitwendige dingen, maar aan de oppervlakte zelf verschillen zij maar weinig. Alle liefde immers heeft haar verkwikking, ook de liefde van het boze bij hen die in de begeerten zijn van: de liefde van echtbreken, wraaknemen, bedriegen, stelen, wreed handelen, ja zelfs bij de ergsten de liefde van de heilige dingen van de Kerk lasteren, en venijn uitstorten tegen God. De springbron van dat genot is de liefde van heersen vanuit de liefde van zich. Die genoegens zijn vanuit de begeerten die de innerlijke dingen van het gemoed bezet houden; vanuit deze vloeien zij neer in het lichaam en wakkeren daar de onreine dingen aan die de zenuwvezels prikkelen; vandaar komt vanuit het verkwikkelijke van het gemoed volgens de begeerten de verkwikking van het lichaam op. Welke en hoedanige onreine dingen het zijn die de zenuwvezels van hun lichaam prikkelen, wordt aan eenieder te weten gegeven na het overlijden, in de geestelijke wereld. Het zijn in het algemeen lijkachtige, uitwerpselachtige, drekkige, walmige, en urineachtige dingen, want de hellen van deze mensen wemelen van zulke onreine dingen. Dat deze dingen overeenstemmingen zijn, daarover zie men enige dingen in de verhandeling over ‘De Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, n. 422-424; maar die smerige genoegens worden, nadat zulke mensen de hel zijn binnengegaan, verkeerd in afschuwelijke ervaringen. Deze dingen zijn gezegd opdat het verstaan kan worden, wat en hoedanig de gelukzaligheid van de hemel is, waarover nu iets volgt; want elk ding wordt gekend vanuit zijn tegenovergestelde.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl