Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4298

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

4298. En Jakob noemde de naam van de plaats Peniël; dat dit de staat van de verzoekingen betekent, staat vast uit de samenhang; oudtijds werden aan plaatsen waar iets bijzonders voorviel, namen gegeven en deze namen waren tekenend voor de zaak die daar voorviel en voor de staat ervan, nrs. 340, 2643, 3422; aan deze plaats werd een naam gegeven die de staat van de verzoekingen betekende, want de staat van de verzoekingen wordt hier beschreven door de worsteling en het kampen van Jakob; Peniël betekent in de oorspronkelijke taal ‘de aangezichten van God’ ; dat ‘de aangezichten van God’ zien, wil zeggen, de zwaarste verzoekingen doorstaan, zal in wat volgt worden ontvouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Nga veprat e Swedenborg

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Studioni këtë pasazh

  
/ 325  
  

Deri më tani, ky përkthim përmban pasazhe deri në #325 . Ndoshta është ende një punë në vazhdim. Nëse goditni shigjetën majtas, do të gjeni numrin e fundit që është përkthyer.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Nga veprat e Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1936

Studioni këtë pasazh

  
/ 10837  
  

1936. Dat de woorden ‘Keer weder tot uw meesteres’ betekenen, dat Hij had waargenomen, dat Hij niet op zichzelf mocht vertrouwen, maar op het innerlijk ware en de neiging daartoe, blijkt uit de betekenis van de meesteres, namelijk dat zij de neiging tot het innerlijk ware is. Wat echter in het bijzonder door Sarai, door de echtgenote Sarai en de meesteres Sarai, wordt aangeduid, kan niet beschreven worden, daar het met geen voorstelling te begrijpen is. Het gaat, als eerder gezegd, boven het verstand, zelfs van de engelen. Hier wordt alleen aangeduid hoe de Heer dacht over de schijnbaarheden die het eerste redelijke bij hem in beslag hebben genomen, namelijk dat zij niet te vertrouwen waren, maar alleen de Goddelijke waarheden zelf, hoezeer zij aan dit redelijke ook als ongelooflijk zouden voorkomen. Zo is het met alle Goddelijke waarheden gesteld; wanneer het redelijke daarover wordt geraadpleegd, kunnen zij nooit geloofd worden, want zij gaan al zijn bevattingsvermogen te boven; zo bijvoorbeeld dat geen mens, geen geest en geen engel uit zichzelf leeft, maar alleen de Heer, en dat het leven van een mens, geest en engel een schijn van leven bij hen is. Dit staat het redelijke, dat naar begoochelingen oordeelt, tegen, maar toch moet men het geloven, omdat het waar is. Het is een Goddelijke waarheid, dat oneindig veel dingen in elk woord van het Woord schuilen, hoe eenvoudig en grof het de mens ook toeschijnt, ja zelfs dat daarin meer is dan in de gehele hemel en dat de verborgenheden, die daarin verscholen zijn, zich voor de engelen vanuit de Heer kunnen vertonen met een voortdurende verscheidenheid tot in eeuwigheid. Dit is voor het redelijke zo ongelooflijk, dat het er nooit enig geloof aan wil schenken, niettemin is het waar. Het is een Goddelijke waarheid, dat nooit iemand voor zijn goede daden in het andere leven beloond wordt, wanneer hij er een verdienste in stelde en wanneer hij ze uit winstbejag, om de eer of goede naam gedaan heeft en dat nooit iemand gestraft wordt voor zijn boze daden, wanneer hij uit een waar en goed oogmerk handelde; het zijn de einddoelen die in aanmerking worden genomen, en daarnaar worden de daden afgemeten. Ook dit kan door het redelijke niet worden geloofd, maar daar het waar is, is het redelijke niet te vertrouwen, omdat het niet naar de innerlijke, maar naar de uiterlijke dingen zijn gevolgtrekkingen maakt. Het is een Goddelijk waarheid, dat wie in het andere leven naar de kleinste vreugde streeft, van de Heer de grootste ontvangt en wie de grootste begeert, de kleinste heeft; en verder dat er in de hemelse vreugde nooit enige verheffing is van de een boven de ander, en voor zoveel er zelfverheffing is, voor even zoveel er van de hel aanwezig is; verder dat er in de hemelse heerlijkheid niet het minste van wereldse heerlijkheid is. Al deze dingen staan het redelijke tegen, maar toch moet men het geloven omdat het waar is. Het is ook een Goddelijk waarheid, dat iemand des te wijzer is, hoe meer hij gelooft in het geheel geen wijsheid uit zichzelf te hebben, en dat iemand des te dwazer is, hoe meer hij gelooft uit zichzelf wijsheid te hebben en dus hoe meer beleid hij zichzelf toeschrijft. Ook dit loochent het redelijke, daar het meent, dat wat niet uit hem komt, niets is. Er zijn ontelbaar vele dergelijke waarheden; uit de weinige voorbeelden, kan blijken, dat men niet op het redelijke kan vertrouwen, want het redelijke is in begoochelingen en schijnbaarheden, vandaar dat het van begoochelingen en schijnbaarheden ontdane waarheden verwerpt, en dit des te meer, naarmate het meer in de eigenliefde en haar begeerten is, en in de redeneringen, alsmede in de beginselen van het valse over het geloof. Men zie ook hetgeen eerder is meegedeeld in nr. 1911.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl