Iniquity, transgression and sin
In the Word three terms are used to refer to bad actions: transgression, iniquity, and sin. Transgression is the least bad. It means a violation of what is true in an external context, a violation of what is right and orderly. Iniquity is next and denotes acts that violate more interior truths. Sin is the worst. It is a violation of what is holy and righteous, a violation against the Lord. Sin is the deepest kind of evil. Regarding iniquity -- to be in charity, or live a life of charity is to live a life where the acts and thoughts that have top priority are those that have within them a love for the neighbor. Sometimes our love of self, our inborn desire to put ourselves first, is stronger than our charity and we do something for ourselves at the expense of our neighbor, or even do harm to our neighbor. Such an act, if our motive is selfish, is an iniquity.
(参照: Arcana Coelestia 9156, 9965 [2-3])
Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#1695
1695. Dat ‘al hun spijze’ betekent, hen beroven van de macht om het valse te denken, blijkt uit de betekenis van de spijs. Wat de hemelse, geestelijke en natuurlijke spijs is, welke men in het andere leven geniet, is reeds eerder in de nrs. 56, 57, 58, 680 en 681 aangetoond. Deze spijzen stemmen ook overeen met de spijs van het lichaam, en worden daarom ook in het Woord door spijs uitgebeeld en spijs genoemd. De spijs van de boze en helse geesten echter is datgene wat aan wijsheid, het inzicht en de ware wetenschap tegenovergesteld is, en dit is al het valse. Door deze spijs worden ook, hetgeen wonderbaarlijk is, de boze geesten onderhouden; dat zij daardoor onderhouden worden, komt omdat het hun leven is. Wanneer hun niet de gelegenheid wordt gegeven om het ware af te keuren, ja zelfs te lasteren, kunnen zij niet leven. Niettemin wordt hun alleen gelegenheid gegeven, dat valse te denken en te spreken, wat uit hun boze aard voortkomt, echter niet het valse, dat tegen hun eigen boze gericht is, want dit is kwaadaardig. Want voor zoveel zij uit hun boze het valse spreken, komt het uit hun leven voort, en dit wordt hun dan ook niet aangerekend, omdat zij van dien aard zijn dat zij niet anders kunnen leven. Dat zij van de macht om het boze te doen en het valse te denken beroofd werden, daarmee is het als volgt gesteld: in de worstelingen van de verzoekingen wordt het de boze geesten toegestaan, al het boze en valse dat bij de mens is tevoorschijn te halen, en uit het boze en valse dat bij de mens is te vechten. Wanneer zij echter zijn overwonnen, mogen zij dit niet meer doen, want zij worden direct bij de mens gewaar, dat het goede en ware bevestigd is. Een dergelijke gewaarwording wordt de geesten gegeven; dit hebben zij op de mensen voor. Uit de sfeer zelf van de in het ware en goede bevestigde mens erkennen zij direct hoe het daarmee gesteld is, wat voor antwoord zij zullen krijgen en zo meer. Dit blijkt duidelijk bij de wedergeboren geestelijke mens, bij wie evenzeer boze geesten zijn als bij de niet wedergeboren mens, maar zij zijn onderworpen en dienen. Dit wordt daardoor aangeduid dat zij beroofd zijn van de macht om het boze te doen en het valse te denken.