聖書

 

Joël 1

勉強

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel:

2 Hoort dit, gij oudsten! en neemt ter oren, alle inwoners des lands! Is dit geschied in uw dagen, of ook in de dagen uwer vaderen?

3 Vertelt uw kinderen daarvan, en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver kinderen aan een ander geslacht.

4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft de sprinkhaan afgegeten, en wat de sprinkhaan heeft overgelaten, heeft de kever afgegeten, en wat de kever heeft overgelaten, heeft de kruidworm afgegeten.

5 Waakt op, gij dronkenen! en weent, en huilt, alle gij wijnzuipers! om den nieuwen wijn, dewijl hij van uw mond is afgesneden.

6 Want een volk is opgekomen over mijn land, machtig en zonder getal; zijn tanden zijn leeuwentanden, en het heeft baktanden eens ouden leeuws.

7 Het heeft mijn wijnstok gesteld tot een verwoesting, en mijn vijgeboom tot schuim; het heeft hem ganselijk ontbloot en nedergeworpen, zijn ranken zijn wit geworden.

8 Kermt, als een jonkvrouw, die met een zak omgord is vanwege den man van haar jeugd.

9 Spijsoffer en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de priesters, des HEEREN dienaars, treuren.

10 Het veld is verwoest, het land treurt; want het koren is verwoest, de most is verdroogd, de olie is flauw.

11 De akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers huilen, om de tarwe en om de gerst, want de oogst des velds is vergaan.

12 De wijnstok is verdord, de vijgeboom is flauw; de granaatappelboom, ook de palmboom en appelboom; alle bomen des velds zijn verdord; ja de vrolijkheid is verdord van de mensenkinderen.

13 Omgordt u, en rouwklaagt, gij priesters! huilt, gij dienaars des altaars! gaat in, vernacht in zakken, gij dienaars mijns Gods! want spijsoffer en drankoffer is geweerd van het huis uws Gods.

14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, ten huize des HEEREN, uws Gods, en roept tot den HEERE.

15 Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige.

16 Is niet de spijze voor onze ogen afgesneden? Blijdschap en verheuging van het huis onzes Gods?

17 De granen zijn onder hun kluiten verrot, de schathuizen zijn verwoest, de schuren zijn afgebroken, want het koren is verdord.

18 O, hoe zucht het vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide, ook zijn de schaapskudden verwoest.

19 Tot U, o HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen des velds aangestoken.

20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd.

聖書

 

I Koningen 8:36

勉強

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

スウェーデンボルグの著作から

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#3413

この節の研究

  
/ 10837に移動  
  

3413. Dat de woorden ‘en vulden dezelve met stof’ betekenen, door aardse dingen, dat wil zeggen, door eigenliefde en liefde voor gewin, blijkt uit de betekenis van het stof, namelijk datgene wat van dien aard is, nr. 249.

De zin is deze, dat zij, die Filistijnen worden genoemd, dat wil zeggen, die niet in het leven maar in de leer zijn, de innerlijke waarheden in vergetelheid brengen door aardse liefden, te weten de eigenliefde en de liefde tot gewin; vanwege deze liefden werden zij ‘onbesnedenen’ genoemd, nrs. 2039, 2044, 2056, 2632; want zij die in deze liefden zijn, kunnen niet anders dan de putten van Abraham met stof vullen, dat wil zeggen, de innerlijke waarheden van het Woord in vergetelheid brengen door aardse dingen; want vanwege deze liefden kunnen zij geenszins de geestelijke dingen zien, dat wil zeggen, die dingen die tot het van de Heer uitgaande licht van het ware behoren; want deze liefden voeren duisternis binnen en deze duisternis blust dit licht uit; want, als eerder in nr. 3412 gezegd, worden zij, die in de wetenschap alleen zijn en niet in het leven zijn, bij de nadering van het van de Heer uitgaande licht van het ware, geheel en al verduisterd en stompzinnig, ja zelfs worden zij van zo’n aard, dat zij vertoornd worden en op alle mogelijke manieren de waarheden trachten te verstrooien; want de eigenliefde en de liefde tot gewin is van die aard, dat zij niet duldt, dat iets van het ware, dat van het Goddelijke uitgaat, haar nabij komt; niettemin kunnen zulke mensen er zich op beroemen en daarmee pronken, dat zij de waarheden weten, ja zelfs prediken zij die met een soort van ijver, maar het zijn de vuren van die liefden die hen ontsteken en aandrijven en de ijver is er slechts de gloed van; wat genoegzaam hieruit kan blijken, dat zij met een dergelijke ijver of gloed tegen hun eigenlijke leven zelf kunnen prediken. Dit zijn de aardse dingen waarmee het Woord zelf, dat de fontein van al het ware is, verstopt wordt.

  
/ 10837に移動  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl