聖書

 

Exodus 24

勉強

   

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.

6 En Mozes nam de helft van het bloed, en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 En hij nam het boek des verbonds, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen.

8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden.

9 Mozes nu en Aaron klommen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel.

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.

14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.

15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.

16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.

17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israels.

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

   

聖書

 

I Samuël 8:3

勉強

       

3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht.

スウェーデンボルグの著作から

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#6888

この節の研究

  
/ 10837に移動  
  

6888. En dit Mijn gedachtenis in geslacht, geslacht; dat dit betekent dat het voortdurend moet worden vereerd, staat vast uit de betekenis van de gedachtenis, namelijk datgene wat men ter harte moet nemen en wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot het Goddelijke, dan is het het hoedanige in de eredienst; en uit de betekenis van geslacht, geslacht, namelijk voortdurend.

In het Woord wordt gezegd tot in het eeuwige en tot in geslacht der geslachten en dit soms in één vers; dit is daarvandaan dat van het eeuwige wordt gesproken met betrekking tot het Goddelijk Goede en van geslacht der geslachten met betrekking tot het Goddelijk Ware; eender is het gesteld met de betekenis van de gedachtenis van de Naam; van gedachtenis wordt gesproken met betrekking tot het hoedanige van het Goddelijke in de eredienst ten aanzien van het ware, maar van de Naam met betrekking tot het hoedanige van het Goddelijke in de eredienst ten aanzien van elk van beide, namelijk zowel van het ware als van het goede, in het bijzonder echter ten aanzien van het goede.

Dat de gedachtenis het hoedanige van het Goddelijke in de eredienst is, blijkt bij Hosea: ‘Jehovah God Zebaoth, Jehovah Zijn gedachtenis; gij dan, keer tot God terug, bewaar vroomheid en gericht’, (Hosea 12:6,7); hier wordt gehandeld over het hoedanige van de eredienst ten aanzien van het ware, waarom er ook gezegd wordt: Jehovah Zijn gedachtenis.

Bij David: ‘Zingt Jehovah, gij Zijn heiligen en belijdt aan de gedachtenis van Zijn heiligheid’, (Psalm 30:5; Psalm 97:12); dat van het heilige wordt gesproken met betrekking tot het ware, zie nr. 6788; de eredienst daaruit wordt aangeduid met de gedachtenis van Zijn heiligheid.

  
/ 10837に移動  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl