聖書

 

Amos 8

勉強

   

1 De Heere Heere deed mij aldus zien; en ziet, een korf met zomervruchten.

2 En Hij zeide: Wat ziet gij Amos? En ik zeide: Een korf met zomervruchten. Toen zeide de HEERE tot mij: Het einde is gekomen over Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.

3 Maar de gezangen des tempels zullen te dien dage huilen, spreekt de Heere Heere; vele dode lichamen zullen er zijn, in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend wegwerpen.

4 Hoort dit, gij, die den nooddruftige opslokt! en dat om te vernielen de ellendigen des lands;

5 Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij koren mogen openen? verkleinende de efa, en den sikkel vergrotende, en verkeerdelijk handelende met bedrieglijke weegschalen;

6 Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen.

7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten!

8 Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, het zal geheel oprijzen als een rivier, en het zal heen en weder gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte.

9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere Heere, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren.

10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag.

11 Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEEREN.

12 En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oosten; zij zullen omlopen om het woord des HEEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden.

13 Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst versmachten;

14 Die daar zweren bij de schuld van Samaria, en zeggen: Zo waarachtig als uw God van Dan leeft, en de weg van Ber-seba leeft! en zij zullen vallen, en niet weder opstaan.

   

解説

 

Look

  

'Look not back behind thee,' as in Genesis 19:17, means that Lot, who represents the good of charity, should not look to matters of doctrine. 'To look up,' is to look to celestial things. In Genesis 18:22, looking signifies thinking because seeing denotes understanding.

(参照: Arcana Coelestia 2245)


スウェーデンボルグの著作から

 

Arcana Coelestia#2245

この節の研究

  
/ 10837に移動  
  

2245. 'The men looked from there' means the Lord's thought from the Divine. This is clear from the meaning of 'looking from' as thinking, for 'seeing' in the internal sense, as in everyday speech, is understanding, since the understanding is internal sight, and thus 'looking from' means thinking, which is the activity of the internal sight or the understanding; and also from the meaning of 'the men' as the Divine. In various places in this chapter 'the men' are mentioned, and in various other places 'Jehovah' instead of 'the men'. When 'the men' is used the Trinity is meant, that is, the Divine itself, the Divine Human, and the [Holy] proceeding. The Lord's thought from this Divine is meant by the words 'the men looked from there'. That thought came from the Human joined to the Divine, which conjunction was dealt with at the start of this chapter; but the perception from which the thought stemmed came from the Divine, which explains why immediately afterwards in this same verse reference is made to Jehovah in the words 'he stood before Jehovah'. And when the Human had been joined to the Divine, the [Holy] proceeding was together with them as well.

  
/ 10837に移動  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.