Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6303

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

6303. En God zal met ulieden zijn; dat dit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer betekent, staat vast uit de betekenis van God zal met ulieden zijn, namelijk de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, want wanneer de Heer met iemand is, dan leidt Hij hem en voorziet Hij daarin dat alle dingen die gebeuren, hetzij droevig, hetzij vreugdevol, voor hem ten goede uitvallen; dit is de Goddelijke Voorzienigheid. Dat er wordt gezegd de Voorzienigheid van de Heer, komt omdat er wordt gezegd God met ulieden en onder God en onder Jehovah wordt in het Woord de Heer verstaan; er is immers geen andere God behalve Hijzelf; Hijzelf is immers de Vader en Hijzelf is de Zoon, want Zij zijn één; de Vader is in Hem en Hij is in de Vader, zoals Hijzelf leert bij, (Johannes 14:9-11);

zie ook de nrs. 1343, 1736, 2921, 3035, 5663.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5664

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

5664. Heeft u een verborgen gift in uw reiszakken gegeven; dat dit betekent dat het uit Hem is, zonder enige voorzichtigheid van hun kant, staat vast uit de betekenis van een verborgen gift, namelijk het ware en het goede, die uit de Heer worden gegeven zonder dat de mens dit weet; en uit de betekenis van het in de zakken of in de reiszakken teruggebrachte zilver, namelijk zonder enige macht van hen, waarover de nrs. 5488, 5496, 5499; daaruit blijkt dat met ‘heeft u een verborgen gift in uw reiszakken gegeven’ wordt aangeduid dat uit Hem, namelijk uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, het ware en het goede in het natuurlijke is, zonder enige macht van hun kant; en omdat het is zonder enige macht van hun kant, is het zonder hun voorzichtigheid; er wordt gezegd voorzichtigheid, omdat de voorzichtigheid overeenstemt met de Voorzienigheid; en wat uit de Goddelijke Voorzienigheid is, is niet vanuit de voorzichtigheid van de mens.

5664. (a) Uw zilver is tot mij gekomen; dat dit betekent dat het zal schijnen alsof het ware door hen verworven is, staat vast uit de betekenis van zilver, namelijk het ware, nrs. 1551, 2954;

dat hun zilver tot hem gekomen was, wil zeggen dat zij hadden gekocht, dus dat zij voor zich verworven hadden; kopen immers is verwerven, nr. 5655;

vandaar komt het dat met uw zilver is tot mij gekomen, wordt aangeduid het door hen verworven ware; maar omdat het ware, dat van het geloof is, nooit door enig mens wordt verworven, maar uit de Heer ingeboezemd en gegeven en het evenwel schijnt alsof het uit de mens gedaan wordt, wordt er gezegd dat het zal schijnen alsof het ware door hen verworven is. Dat het ware wordt ingeboezemd en gegeven uit de Heer, is ook in de Kerk bekend; er wordt immers geleerd dat het geloof niet is uit de mens maar uit God, dus niet alleen het vertrouwen, maar ook de ware dingen die van het geloof zijn; niettemin schijnt het dat de ware dingen van het geloof door de mens worden verworven; dat zij invloeien, daarvan is hij in diepe onwetendheid, omdat hij het niet waarneemt; de oorzaak dat hij het niet waarneemt is deze dat zijn innerlijke dingen gesloten zijn, zodat hij geen verbinding kan hebben die hij doorvatten kan met engelen en geesten; wanneer die innerlijke dingen gesloten zijn, kan de mens hoegenaamd niets over die invloeiing weten. Maar men moet weten dat het iets anders is de ware dingen van het geloof te weten en iets anders de ware dingen van het geloof te geloven; degenen die de ware dingen van het geloof slechts weten, voegen deze in het geheugen evenals de andere dingen die van de een of andere wetenschap zijn; deze kan de mens zich verwerven zonder zo’n invloeiing; maar die ware dingen hebben het leven niet, zoals hieruit blijkt dat een boos mens, ook de slechtste, evenzeer de ware dingen van het geloof kan weten als een rechtschapen en vroom mens, maar zij hebben, zoals gezegd, bij de bozen het leven niet; wanneer hij ze immers uitspreekt, beoogt hij in de afzonderlijke dingen of zijn eigen roem of het gewin; vandaar is het de liefde van zich en van de wereld die inblazen en als het ware een leven maken, maar dat leven is zodanig als het in de hel is, en dat wordt de geestelijke dood genoemd; vandaar komt het dat hij, wanneer hij ze uit, ze vanuit het geheugen, maar niet uit het hart naar voren brengt; maar degene die de ware dingen van het geloof gelooft, spreekt deze vanuit het hart wanneer hij ze vanuit de mond uit; de ware dingen van het geloof immers zijn bij hem zo ingeworteld dat zij hun wortel hebben in het uiterlijk geheugen en van daar naar de innerlijke of hogere dingen groeien, zoals de vruchtdragende bomen en ook zoals bomen zich met bladeren tooien en tenslotte met bloesems, met het doel dat zij vrucht mogen dragen; zo is het ook met een zodanig mens gesteld; deze streeft eveneens door de ware dingen van het geloof naar niets anders dan naar nutten, die de uitoefeningen van de naastenliefde zijn en die voor hem de vruchten zijn; het zijn deze dingen die de mens zichzelf niet kan verwerven, zelfs niet het geringste, maar zij worden hem door de Heer om niet gegeven en wel elk afzonderlijk moment van zijn leven, ja zelfs, indien hij het geloven wil, in de afzonderlijke momenten ontelbare; maar omdat de mens zodanig is dat hij niet kan doorvatten dat zij invloeien, immers indien hij de doorvatting wel had, zou hij, zoals eerder werd gezegd, in opstand komen, omdat hij zou geloven dat hij dan zijn eigene zou verliezen en met het eigene zijn vrije en met het vrije zijn verkwikkingen en hij dus zo tot niets zou worden, daarom vindt het zo plaats dat de mens niet anders weet dan dat zij uit hem zijn; dit nu is wat daaronder wordt verstaan dat ‘het zal schijnen’ alsof het ware door hen verworven is; en bovendien moet de mens, opdat hij begiftigd zal worden met het hemels eigene en met het hemels vrije, het goede doen als uit zichzelf en het ware denken als uit zichzelf; maar wanneer hij nadenkt, zal hij erkennen dat die dingen uit de Heer zijn, zie de nrs. 2882, 2883, 2891.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4570

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

4570. Maar veeleer Israël zal uw naam zijn; dat dit betekent hoedanig het innerlijk natuurlijk goede is of hoedanig het geestelijke daarvan, namelijk Israël; en Hij noemde zijn naam Israël; dat dit het innerlijk natuurlijke of het hemels-geestelijke van het natuurlijke betekent, staat vast uit de betekenis van de naam, namelijk het hoedanige, waarover eerder in nr. 4568;

en uit de betekenis van Israël, namelijk het innerlijke van het natuurlijke van de Heer. Waarom Jakob Israël werd genoemd, kan niemand weten dan alleen degene die weet wat het innerlijk natuurlijke en wat het uiterlijk natuurlijke is en verder wat het hemels-geestelijke van het natuurlijke is; weliswaar zijn deze dingen eerder ontvouwd, toen Jakob door de engel Israël werd genoemd, maar omdat het zodanige dingen zijn dat men daarover weinig, zo al enige erkentenis heeft, moet het daarom opnieuw ontvouwd worden wat zij zijn.

Bij de mens zijn twee dingen ten strengste van elkaar onderscheiden, namelijk: het redelijke en het natuurlijke; het redelijke stelt de innerlijke mens samen en het natuurlijke de uiterlijke; maar het natuurlijke heeft evenals het redelijke, ook zijn uiterlijke en innerlijke; het uiterlijke van het natuurlijke, is vanuit de zinlijke dingen van het lichaam en vanuit de dingen die vanuit de wereld door de zinlijke dingen rechtstreeks invloeien; hierdoor heeft de mens vergemeenschapping met de wereldse en lichamelijke dingen; degenen die alleen in dit natuurlijke zijn, worden zinlijke mensen genoemd, want zij gaan met hun denken nauwelijks daarbuiten; het innerlijke van het natuurlijke echter wordt samengesteld door dingen die analytisch en analogisch daaruit worden geconcludeerd, niettemin trekt het de dingen vanuit de zinlijke dingen en leidt ze daarvan af; zo heeft het natuurlijke door de zinlijke dingen gemeenschap met de wereldse en lichamelijk dingen en door de analogische en analytische dingen met het redelijke, dus met de dingen die van de geestelijke wereld zijn; zodanig is het natuurlijke. Er bestaat eveneens een bemiddelende, dat zowel gemeenschap heeft met het ene als met het andere, namelijk met het uiterlijke en het innerlijke, dus door het uiterlijke met de dingen die in de natuurlijke wereld zijn en door het innerlijke met de dingen die in de geestelijke wereld zijn; het is dit natuurlijke dat Jakob in het bijzonder uitbeeldt en het is het innerlijk natuurlijke dat Israël uitbeeldt. Met het redelijke is het eender gesteld, namelijk dat er een uiterlijke en een innerlijke is en eveneens een middelste; maar hierover moet, vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, gesproken worden, daar waar over Jozef wordt gehandeld, omdat Jozef het uiterlijke van het redelijke uitbeeldt. Wat echter het hemels-geestelijke is, werd eerder enige malen gezegd, namelijk dat het hemelse is wat van het goede is en het geestelijke dat wat van het ware is; dus is het hemels-geestelijke dat wat van het goede is uit het ware. Omdat nu de Kerk van de Heer uiterlijk en innerlijk is en door Jakobs nakomelingen de innerlijke dingen van de Kerk de uiterlijke dingen moesten worden uitgebeeld, kon Jakob daarom niet langer Jakob worden genoemd, maar Israël; zie eerder de nrs. 4286, 4292. Bovendien moet men weten dat zowel het redelijke als het natuurlijke hemels en geestelijk wordt genoemd: hemels wanneer zij het goede opnemen en geestelijk wanneer zij het ware opnemen uit de Heer, want het goede dat uit de Heer in de hemel invloeit, wordt het hemelse genoemd en het ware wordt het geestelijke genoemd. Dat Jakob Israël wordt genoemd, betekent in de hoogste zin dat de Heer tot de innerlijke dingen was voortgegaan en het Natuurlijke in Zich Goddelijk heeft gemaakt, zowel ten aanzien van het uiterlijke als ten aanzien van het innerlijke ervan; want wat wordt uitgebeeld, heeft in de hoogste zin betrekking op Hem.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl