Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #5662

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

5662. En hij zei: Vrede zij ulieden; vreest niet; dat dit betekent dat het goed is, dat zij niet zouden wanhopen, staat vast uit de betekenis van vrede, namelijk goed zijn, waarover hierna; en uit de betekenis van vreest niet, namelijk dat zij niet zouden wanhopen; er wordt in de innerlijke zin immers gehandeld over de verandering van de staat, namelijk dat zij zich niet langer vanuit eigen macht ware dingen zouden verwerven en door die ware dingen het goede, maar dat zij met die ware dingen vanuit de Heer zouden worden begiftigd; en omdat zij meenden dat zij zo het eigene zouden verliezen en dus het vrije en als gevolg daarvan elk verkwikkelijke van het leven, waren zij in wanhoop geweest, zoals blijkt uit wat voorafgaat; vandaar komt het dat met vreest niet, hier wordt aangeduid dat zij niet zouden wanhopen; vrees immers komt vanuit verschillende oorzaken op, nr. 5647;

vandaar betekent die ook verschillende dingen. Dat de vrede het goed zijn is, komt omdat deze het binnenste is en vandaar het universeel regerende in alle en de afzonderlijke dingen in de hemel; de vrede immers is in de hemel zoals op aarde de lente of zoals het morgenrood, die niet aandoen door waarneembare afwisselingen, maar door het universeel liefelijke dat invloeit in de afzonderlijke dingen die worden doorvat en niet alleen de doorvatting zelf, maar ook de afzonderlijke objecten met liefelijkheid doordrenkt; heden ten dage weet nauwelijks iemand wat de vrede is waar deze in het Woord wordt genoemd, zoals in de zegen:

‘Jehovah verheffe Zijn aangezichten over u en stelle u vrede’, (Numeri 6:26) en elders; bijna iedereen gelooft dat vrede is, veilig zijn voor de vijanden en dat het is de kalmte in huis en onder metgezellen; maar niet deze vrede wordt daar verstaan, maar een vrede die de eerdergenoemde onmetelijk te boven gaat; het is de hemelse vrede, waarover vlak hiervoor; met deze vrede kan niemand anders worden begiftigd dan degene die door de Heer wordt geleid en in de Heer is, dat wil zeggen, in de hemel, waar de Heer het al in alle dingen is; de hemelse vrede immers vloeit in, wanneer de begeerten, die uit de liefde van zich en van de wereld opkomen, zijn weggenomen, want het zijn deze die de vrede wegnemen; zij bestoken immers de innerlijke dingen van de mens en maken dat hij tenslotte in de onrust de rust stelt en in de bestookte dingen de vrede, omdat hij in de boze dingen het verkwikkelijke stelt; zolang de mens in deze dingen is, kan hij geenszins weten wat de vrede is, ja, zolang gelooft hij dat die vrede van geen waarde is; en indien iemand zegt dat die vrede dan tot de doorvatting komt wanneer de verkwikkingen vanuit de liefde van zich en van de wereld zijn weggenomen, lacht hij; de oorzaak hiervan is deze dat hij in de verkwikkingen van het boze, dat het tegengestelde van de vrede is, de vrede stelt. Omdat de vrede zodanig is, namelijk het binnenste van alle gelukzaligheden en gezegendheden en vandaar datgene wat op universele wijze in de afzonderlijke dingen regeert, was het daarom bij de Ouden als een algemene formule gebruikelijk om te zeggen, ‘Vrede zij ulieden’, wanneer zij bedoelden dat het goed was en te vragen of zij vrede hadden, wanneer zij bedoelden of het goed was. Men zie wat eerder hierover is gezegd en getoond, namelijk dat de vrede in de hemelen gelijk is aan de lente en het morgenrood op aarde, nrs. 1726, 2780;

dat de vrede in de hoogste zin de Heer is, in de uitbeeldende zin Zijn rijk en dat Hij het Goddelijke van de Heer is, dat uit het binnenste het goede aandoet, nrs. 3780, 4681;

dat alle onrust is uit het boze en het valse, de vrede echter uit het goede en het ware, nr. 3170.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Aus Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1725

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1725. Dat Malkizedech de hemelse dingen van de innerlijke mens bij de Heer betekent, kan blijken uit de betekenis van Malkizedech, waarover meer hierna; verder uit hetgeen voorafgaat en uit hetgeen volgt. Wat de binnenste mens is en wat de innerlijke, en wat de uiterlijke, is hier eerder voldoende aangetoond. Verder dat de binnenste door de innerlijke in de uiterlijke invloeit, alsmede dat de binnenste mens in de innerlijke mens invloeit òf door hemelse dingen òf door geestelijke dingen. Door hemelse dingen bij ieder wedergeboren mens, dat wil zeggen, bij hen die in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste leven; door geestelijk dingen echter bij eenieder, van welke aard hij ook mag zijn. Vandaar komt zijn licht uit de hemel, dat wil zeggen, vandaar komt het, dat hij denken en spreken kan en een mens kan zijn. Hierover zie men hetgeen eerder in nr. 1707 is gezegd. De hemelse dingen van de innerlijke mens zijn alle dingen die tot de hemelse liefde behoren, zoals herhaaldelijk eerder is gezegd. Deze hemelse dingen bij de innerlijke mens van de Heer, of de innerlijke mens van de Heer naar deze hemelse dingen genomen, wordt Malkizedech genoemd; de Binnenste [meest Innerlijke] Mens in de Heer was Jehovah Zelf. De Binnenste Mens is, toen hij na de worstelingen van de verzoekingen gereinigd was, ook Goddelijk en Jehovah geworden, evenzo ook de uiterlijke mens; nu echter, daar hij in de staat van de worstelingen van de verzoeking verkeerde en nog niet zo zeer door de worstelingen van de verzoekingen gereinigd was, wordt hij met betrekking tot de hemelse dingen Malkizedech genoemd, dat is ‘de koning der heiligheid en gerechtigheid’. Dat het hiermee zo gesteld was, kan ook bij David blijken, waar eveneens over de worstelingen van de verzoekingen van de Heer gehandeld wordt en tenslotte Zijn innerlijke mens met betrekking tot de hemelse dingen Malkizedecht wordt genoemd.

Bij David:

‘Jehovah heeft tot mijn Heer gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank van Uw voeten; Jehovah zal de scepter der sterkte zenden uit Zion; heers in het midden van Uw vijanden; Uw volk vol bereidwilligheid, op de dag van Uw dapperheid, in de eer der heiligheid; uit de baarmoeder van de dageraad aan zal U de dauw van Uw geboorte zijn; Jehovah heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar Mijn woord, Malkizedech; de Heer aan Uw rechterhand heeft de koningen geslagen ten dage van Zijn toorn’, (Psalm 110:1-5). Hier wordt gehandeld over de worstelingen van de verzoekingen van de Heer met de hellen, zoals in dit hoofdstuk, zoals uit elk woord kan blijken. Dat hier over de Heer gehandeld wordt, leert Hij Zelf, (Mattheüs 22:41, 42, 43; Markus 12:36; Lukas 20:42, 43, 44). De vijanden zetten tot een voetbank van de voeten, heersen in het midden van de vijanden, de dag der dapperheid, de koningen slaan ten dage van Zijn toorn, betekent worstelingen van de verzoekingen en overwinningen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl