Die Bibel

 

Genesis 33

Lernen

   

1 En Jakob hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea, en onder Rachel, en onder de twee dienstmaagden.

2 En hij stelde de dienstmaagden en haar kinderen vooraan; en Lea en haar kinderen meer achterwaarts; maar Rachel en Jozef de achterste.

3 En hij ging voorbij hun aangezicht heen, en hij boog zich zeven malen ter aarde, totdat hij bij zijn broeder kwam.

4 Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan den hals, en kuste hem; en zij weenden.

5 Daarna hief hij zijn ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen, en zeide: Wie zijn deze bij u? En hij zeide: De kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft.

6 Toen traden de dienstmaagden toe, zij en haar kinderen, en zij bogen zich neder.

7 En Lea trad ook toe, met haar kinderen, en zij bogen zich neder; en daarna trad Jozef toe en Rachel, en zij bogen zich neder.

8 En hij zeide: Voor wien is u al dit heir, dat ik ontmoet heb? En hij zeide: Om genade te vinden in de ogen mijns heren!

9 Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe, wat gij hebt!

10 Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo neem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat ik uw aangezicht gezien heb, als had ik Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij genomen hebt.

11 Neem toch mijn zegen, die u tegemoet gebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam.

12 En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken; en ik zal voor u trekken.

13 Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven.

14 Mijn heer trekke toch voorbij, voor het aangezicht van zijn knecht; en ik zal mij op mijn gemak als leidsman voegen, naar den gang van het werk, hetwelk voor mijn aangezicht is, en naar den gang dezer kinderen, totdat ik bij mijn heer te Seir kome.

15 En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen. En hij zeide: Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns heren ogen!

16 Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe.

17 Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth.

18 En Jakob kwam behouden tot de stad Sichem, welke is in het land Kanaan, als hij kwam van Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht der stad.

19 En hij kocht een deel des velds, waarop hij zijn tent gespannen had, van de hand der zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken gelds.

20 En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels is God!

   

Aus Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #1441

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

1441. That these things are signified by “Shechem,” is also evident from the fact that Shechem is as it were the first station in the land of Canaan, in journeying from Syria, or from Haran; and as the celestial things of love are signified by “the land of Canaan,” it is evident that their first appearing is signified by Shechem. When Jacob returned from Haran into the land of Canaan, he in like manner came to Shechem, as is evident from the following passage:

Jacob journeyed to Succoth, and built him a house, and made booths for his cattle; therefore he called the name of the place Succoth. And Jacob came to Shalem, a city of Shechem, which is in the land of Canaan, when he came from Paddan-aram, and encamped before the city. And he erected there an altar (Genesis 33:17-20); where also by “Shechem” is signified the first of light.

In David:

God hath spoken in His holiness I will exult, I will divide Shechem, and will mete out the valley of Succoth; Gilead is Mine, and Manasseh is Mine, and Ephraim is the strength of Mine head; Judah is My lawgiver; Moab is My wash-pot; upon Edom will I cast My shoe; over Philistia will I sound in triumph (Psalms 60:6-8; 108:7-9); where the signification of “Shechem” is similar. That names signify nothing else than actual things [res], and that so also does “Shechem,” may be plainly seen from these prophetic sayings of David; for otherwise they would be little but an accumulation of names. That Shechem was made a city of refuge (Joshua 20:7), and also a city of the priests (Joshua 21:21), and that a covenant was made there (Joshua 24:1, 25), involve also what is similar.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.