Die Bibel

 

Genesis 23

Lernen

   

1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.

2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.

3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:

4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.

5 En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.

7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;

8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

10 Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:

11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.

12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;

13 En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.

14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:

15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.

16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar.

17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was gevestigd,

18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.

19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.

20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.

   

Aus Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #3210

studieren Sie diesen Abschnitt

  
/ 10837  
  

3210. And Isaac brought her into his mother Sarah’s tent. That this signifies the sanctuary of truth in the Divine Human, is evident from the signification of “tent,” as being what is holy (see n. 414, 1102, 2145, 2152, 2576), and thus a sanctuary; and from the signification of “Sarah the mother,” as being Divine truth (see n. 1468, 1901, 2063, 2065, 2904), of which was born the Divine Human, whose rational is represented by the son Isaac; whence it is evident that “Isaac brought her into his mother Sarah’s tent,” signifies that rational good brought with it the truth which is represented by Rebekah, into the sanctuary of truth.

[2] What the sanctuary of truth is may be seen from what was said above (n. 3194) concerning the Lord’s Divine Human; namely, that the veriest Divine has Good and Truth; and that the Lord, as to the Divine Human, came forth from the Divine good, and was born (namely, as to the Divine Human 1 of the Divine truth; or what is the same, that the very esse of the Lord was Divine good, but the very existere was Divine truth: from this was the Divine good rational, with which He conjoined Divine truth from the Human. Concerning this very deep arcanum more cannot be said. We will only add that it is the veriest Divine good and truth in the Lord’s Divine Human with which truth from the Human was conjoined, that was signified by the Sanctuary, or Holy of holies, in the tabernacle, and in the temple; and its quality was represented by the things therein contained, as by the golden altar, by the table on which were the showbreads [panes propositionis], by the candlestick, and still more internally by the propitiatory, and by the ark, and inmostly by the testimony, which was the law promulgated from Sinai, and which was the very Holy of Holies, or the Sanctuary of truth.

Fußnoten:

1. The Latin is Ipsum Divinum, but that this is a slip of the pen or misprint seems to be clearly indicated by what is said a few lines above as to the maternal parentage of the Divine Human, [Reviser.]

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.