Bible

 

Leviticus 3:7

Studie

       

7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des HEEREN.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10023

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10023. En leggen zal Aharon en zijn zonen hun handen op het hoofd van de var; dat dit betekent het uitbeeldende van de opneming van het goede en het ware in de natuurlijke of uiterlijke mens, staat vast uit de betekenis van de hand opleggen, namelijk vergemeenschappen dat wat het zijne is, met de ander.

Dat het ook de opneming is, is omdat datgene wat wordt vergemeenschapt, door de ander wordt opgenomen; uit de betekenis van het hoofd, dus het geheel, nr. 10011 en uit de betekenis van de var, namelijk het goede van de onschuld en van de naastenliefde in de uiterlijke of natuurlijke mens, nrs. 9391, 10021.

Dat met de hand opleggen de vergemeenschapping en de opneming wordt aangeduid, is omdat met de hand de macht wordt aangeduid; en omdat deze het actieve van het leven is, wordt met de hand ook al wat bij de mens is aangeduid, dus de gehele mens voor zover als hij in de handeling is, zie nr. 10019 en met de oplegging de vergemeenschapping ten opzichte van degene die oplegt en de opneming ten opzichte van hem of van dat op wie of waarop wordt opgelegd.

Daaruit blijkt, wat er werd aangeduid met de oplegging van de hand bij de Ouden, namelijk de vergemeenschapping en de overdracht van die zaak waarover wordt gehandeld en eveneens de opneming door de ander, hetzij die zaak de macht was, hetzij de gehoorzaamheid, hetzij de zegening, hetzij de betuiging.

Dat met de handoplegging de macht werd aangeduid, staat vast uit deze volgende plaatsen, bij Mozes: ‘Jehovah zei tot Mozes, dat hij de hand zou leggen op Jozua en hem zou stellen vóór Eleazar de priester, vóór de algehele vergadering en zo van zijn heerlijkheid op hem zou geven en de gehele vergadering hem zou gehoorzamen’, (Numeri 27:18-20).

Dat met de hand opleggen hier wordt aangeduid de vergemeenschapping en de overdracht van de macht die Mozes had en de opneming ervan door Jozua, is duidelijk; vandaar wordt er gezegd dat hij zo van zijn heerlijkheid op hem zou geven.

Bij dezelfde: ‘Wanneer de Levieten zouden worden gezuiverd en hun de bediening van het priesterschap onder Aharon zou worden toegewezen, was het bevolen dat een tweetal varren met een spijsoffer zouden worden aangebracht en dat Aharon de Levieten zou aanbrengen vóór Jehovah en dat de zonen Israëls hun handen zouden leggen op de Levieten en dat de Levieten hun handen zouden leggen op het hoofd van de varren, waarvan er een zou worden geofferd tot een slachtoffer, de andere tot een brandoffer; en dat de Levieten zo zouden worden afgescheiden uit het midden van de zonen Israëls en van Jehovah zouden zijn’, (Numeri 8:7-14).

Dat de zonen Israëls hun handen zouden leggen op de Levieten, betekende de overdracht van de macht om te bedienen voor hen en de opneming door de Levieten, dus de scheiding; en dat de Levieten de handen zouden leggen op het hoofd van de varren, betekende de overdracht van die macht aan Jehovah, dat wil zeggen, aan de Heer.

Daarom wordt er gezegd, dat zij zo zouden worden afgescheiden uit het midden van de zonen Israëls en van Jehovah zouden zijn.

Bij dezelfde: ‘Nadat de zonen Israëls hun zonden zullen hebben beleden, dan zal Aharon beide zijn handen op het hoofd van de levende bok Asasel leggen en op hem belijden al de ongerechtigheden van de zonen Israëls en al hun zonden en hij zal die geven op het hoofd van de bok en hem in de woestijn zenden’, (Leviticus 16:21).

Dat de oplegging van de handen op de bok de vergemeenschapping en de overdracht van alle ongerechtigheden en zonden van de zonen Israëls heeft betekend en de opneming door de bok is duidelijk.

De woestijn, waarheen de bok zou worden gezonden, is de hel.

‘Dat de getuigen en allen die hoorden hun handen zouden leggen op hem die zou worden gestenigd’, (Leviticus 24:14), betekende zo de vergemeenschapte en overgedragen betuiging, na de opneming waarvan hij aan de dood was overgeleverd.

Bij dezelfde: ‘De mens die van de kudde van grootvee of van de kudde van kleinvee een brandoffer tot een gave aan Jehovah brengt, zal de hand leggen op het hoofd van het brandoffer; dan zal het met welbehagen van hem worden opgenomen, om hem te verzoenen’, (Leviticus 1:2-4); evenzo ‘zou de priester doen, indien deze zal hebben gezondigd; eender de ouderen; eender de gehele vergadering; en verder de vorst, indien deze zal hebben gezondigd; en eender welke ziel dan ook, indien zij zullen hebben gezondigd’, (Leviticus 4:4,15,24,29).

Met de oplegging van hun hand op het brandoffer en op het slachtoffer, werd aangeduid het al van de eredienst van degene die offerde, namelijk de erkenning van de zonden, de belijdenis en daarvandaan de zuivering, de inplanting van het goede en het ware en dus de verbinding met de Heer.

Deze dingen vonden plaats door de vergemeenschapping, de overdracht en de opneming.

Onder de overdracht en de opneming wordt datgene verstaan wat wordt aangeduid met het dragen van de ongerechtigheden, nrs. 9937, 9938.

Aangezien de vergemeenschappingen, de overdrachten en de opnemingen werden aangeduid met het opleggen van de handen, kan men weten wat met het opleggen van de handen wordt aangeduid bij Mattheüs: ‘Een overste kwam tot Jezus en hij zei: Mijn dochter is zojuist gestorven; maar komende, leg Uw hand op haar, dan zal zij leven.

Jezus binnengegaan zijnde, greep haar hand en het meisje stond op’, (Mattheüs 9:18,18,25).

Bij Markus: ‘Jezus legde de hand op de ogen van de blinde en hij was hersteld’, (Markus 8:25).

Bij dezelfde: ‘Zij brachten een dove tot Jezus, opdat Hij de hand op hem zou leggen; Hij, hem van het volk genomen hebbende, stak Zijn vinger in diens oren en raakte diens tong aan en zijn gehoorgangen werden geopend’, (Markus 7:32,33,35).

Bij Lukas: ‘Een vrouw die vanwege een geest van de krankheid ingekromd was geworden; Jezus legde haar de handen op en Hij genas haar’, (Lukas 13:11,13).

Bij Markus: ‘Jezus legde de hand op de zielen en Hij genas’, (Markus 6:5).

Hier wordt met de handoplegging door de Heer en eveneens met de aanraking, de vergemeenschapping en de opneming van de Goddelijke kracht aangeduid; dat die worden aangeduid, staat klaarblijkelijk vast bij Markus: ‘Een zekere vrouw kwam van achteren en raakte het kleed van Jezus aan, zeggende: Indien ik maar Zijn bekleedsel zal hebben aangeraakt, zal ik genezen worden; en zij was terstond genezen van de plaag; en Jezus bekende in Zichzelf dat kracht van Hem was uitgegaan’, (Markus 5:27-30).

Bij Lukas: ‘Een vrouw die het kleed van Jezus had aangeraakt, was genezen; Jezus zei: Iemand heeft Mij aangeraakt; Ik heb immers bekend dat kracht van Mij is uitgegaan’, (Lukas 8:44,46).

Bij dezelfde: ‘De algehele schare, zij zochten Jezus aan te raken, omdat kracht van Hem uitging en allen genas’, (Lukas 6:19).

Daaruit blijkt wat er wordt aangeduid met het aanraken met de hand of de vinger; en eveneens wat bij dezelfde: ‘Jezus, toetredende, raakte de baar aan waarop de dode lag en de dragers stonden stil; toen zei Hij: Jongeling, Ik zeg u: Sta op. En de dode zat overeind en begon te spreken’, (Lukas 7:14,15).

Wat met de handoplegging op de knapen en de kleine kinderen; op de knapen, bij Mattheüs: ‘Tot Jezus werden knapen gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen.

Jezus zei: Laat de knapen en verhindert hen niet tot Mij te komen; voor zulken is het koninkrijk der hemelen; en Hij legde de handen op hen’, (Mattheüs 19:13-15); en op de kleine kinderen, bij Markus: ‘Jezus nam de kleine kinderen op de armen en Hij legde de handen op hen en Hij zegende hen’, (Markus 10:16).

Met de handoplegging op de knapen en op de kleine kinderen wordt ook hier aangeduid de vergemeenschapping en de opneming van de Goddelijke kracht, waardoor de genezing van de innerlijke dingen plaatsvindt, dus de zaliging.

Dat met de aanraking die met de handen plaatsvindt, zulke dingen worden aangeduid, ontleent de oorsprong aan de uitbeeldingen in het andere leven; zij die daar in een niet gelijke staat van leven zijn, verschijnen op een afstand van elkaar verwijderd; degenen echter die in een gelijke staat van leven zijn, verschijnen vergezelschapt; en zij die elkaar daar wederzijds aanraken, vergemeenschappen de staat van hun leven met de ander.

Indien dit door de handen plaatsvindt, dan wordt het al van het leven vergemeenschapt, omdat met de hand, zoals eerder is gezegd, krachtens de overeenstemming, de macht wordt aangeduid, die het actieve van het leven is, dus al wat bij iemand is.

Zulke uitbeeldingen bestaan in het leven van de geesten, maar zij vinden plaats door de invloeiing uit de hemel, waar alleen de vergezelschappingen worden doorvat ten aanzien van de aandoeningen van het goede en het ware.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10019

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10019. En gij zult vullen de hand van Aharon en de hand van zijn zonen; dat dit betekent de inwijding tot het uitbeelden van de Goddelijke macht van de Heer door het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede, staat vast uit de betekenis van de hand vullen, namelijk het ingewijd worden om de Heer uit te beelden ten aanzien van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede en van de macht daaruit.

Het waren twee dingen waardoor de inwijding in het priesterschap plaatsvond: de zalving en de vulling van de hand.

Met de zalving vond de inwijding plaats om de Heer uit te beelden ten aanzien van het Goddelijk Goede; de olie immers waarmee de zalving plaatsvond, betekent het goede van de liefde, nr. 10011; en met de vulling van de hand vond de inwijding plaats om de Heer uit te beelden ten aanzien van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede, dus de macht.

Met de hand immers wordt de macht aangeduid, nrs. 878, 4931-4937, 5327, 5328, 6947, 7011, 7188, 7189, 7518, 7673, 8050, 8069, 8153; en van de hand wordt gesproken met betrekking tot het ware dat vanuit het goede is, nrs. 3091, 3563, 4931, 8281, 9025; aangezien alle macht is van het ware vanuit het goede, nrs. 5623, 6344, 6423, 6948, 8200, 8304, 9327, 9410, 9639, 9643.

En omdat het hoofd en het gehele lichaam hun macht uitoefenen door de handen en de macht het actieve van het leven bij de mens is, wordt daarom met de hand ook aangeduid al wat bij de mens is, dus de mens voor zover als hij in de handeling is, nr. 9133.

Hieruit kan vaststaan, wat er wordt aangeduid met de hand vullen.

Dat de Heer alleen de macht heeft en de engel, de geest en de mens helemaal geen enkele, tenzij die welke daarvandaan is, zie de nrs. 8200, 8281, 9327, 9410, 9639.

Dat met die twee dingen, namelijk de zalving en de vulling van de hand, de inwijding in het priesterschap plaatsvond, had als oorzaak, dat alle dingen die ook maar in de hemelen en op aarde zijn en bestaan, betrekking hebben op het goede en op het ware.

Hoe echter de vulling van de hand plaatsvond, wordt in dit hoofdstuk beschreven van vers 9 tot 36; en eveneens in (Leviticus 8:22).

Dit vond plaats met de tweede ram, die daarom de ram der vullingen werd genoemd.

Het proces van de vulling was, dat die ram werd geslacht en dat het bloed ervan werd gegeven op het oorlapje van het rechteroor, de duim van de rechterhand, de duim van de rechtervoet van Aharon en van diens zonen.

Dat van het bloed uit het altaar en van de olie van de zalving, werd gesprengd op Aharon en diens zonen en op hun klederen en dat het vet, de staart, het vet op de darmen, het net van de lever, de nieren en het vet ervan en de rechterschenkel, uit die ram en verder het brood, de koeken en de vladen van ongezuurde dingen, uit de korf, werden gelegd op de handpalmen van Aharon en diens zonen en heen en weer werden bewogen en daarna werden verbrand op het brandoffer uit de eerste ram; dat de borst, nadat zij was bewogen en de linker schenkel, voor Aharon en diens zonen waren en dat dit vlees, gekookt in een heilige plaats en het in de korf overgebleven brood, aan de deur van de tent der samenkomst door hen werden gegeten.

Dit was het proces van de vulling van de hand.

Wat echter de afzonderlijke dingen betekenden, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer in wat nu volgt worden gezegd.

De Goddelijke macht van de Heer, die werd uitgebeeld door de vulling van de hand van Aharon en van diens zonen, is de Goddelijke macht van het menselijk geslacht te zaligen en de macht van het menselijk geslacht te zaligen, is de macht over de hemel en over de hellen; want door die macht van de Heer en niet door een andere, wordt de mens gezaligd.

Al het goede immers dat van de liefde is en al het ware dat van het geloof is, vloeit door de hemelen vanuit de Heer in.

Deze dingen kunnen niet invloeien tenzij de hellen worden verwijderd, want uit de hellen is al het boze en vandaar al het valse.

De mens wordt door de verwijdering van de boosheden en vandaar van de valsheden uit de hellen en dan door de invloeiing van het goede van de liefde en van het ware van het geloof door de hemel, uit de Heer, gezaligd.

Dat de Heer, toen Hij in de wereld was, de hellen heeft onderworpen en de hemelen in de orde heeft hersteld en voor Zich de Goddelijke macht daarover heeft verkregen, zie de nrs. 9486, 9715, 9809, 9937 en de aanhalingen in nr. 9528.

Het is deze macht van de Heer, die werd uitgebeeld door de vulling van de hand van de priesters, want met het priesterschap werd het gehele werk van de zaliging van de Heer aangeduid, nr. 9809.

Dat de Heer die macht heeft, leert Hijzelf met openlijke woorden, bij Mattheüs: ‘Mij is gegeven alle mogendheid in de hemelen en op aarde’, (Mattheüs 28:18) en bij Lukas: ‘Jezus zei tot de zeventig, die zeiden dat de demonen hun gehoorzaamden: Zie, Ik geef ulieden de mogendheid van op de slangen en op de schorpioenen te treden en over alle mogendheid van de vijand, zodat niets hoegenaamd u zal schaden; alle dingen zijn Mij en van Mijn Vader overgegeven’, (Lukas 10:19,22).

Hiermee wordt de mogendheid van de Heer over de hellen beschreven.

De demonen zijn degenen die in de hellen zijn, de slangen en de schorpioenen zijn de boosheden en de valsheden van het boze; op die treden, is die vernietigen.

De hellen worden ook verstaan onder de vijand, over wie zij de mogendheid zouden hebben.

Dat de Heer voor Zich die mogendheid heeft verkregen toen Hij in de wereld was, staat vast bij Jesaja: ‘Wie is Deze, Die van Edom komt, voorttrekkende in de veelheid van Zijn sterkte, groot om te verlossen; Mijn arm heeft Mij heil beschikt; daarom is Hij hun tot een Heiland geworden’, (Jesaja 43:1-10).

Dat die woorden worden gezegd over de Heer is in de Kerk bekend; evenzo de andere teksten bij dezelfde: ‘Zijn arm heeft Hem heil beschikt en Zijn gerechtigheid heeft Hem opgewekt; vandaar heeft Hij aangetrokken de gerechtigheid zoals een pantser en de helm des heils op Zijn hoofd; en de Verlosser is tot Zion gekomen’, (Jesaja 59:16-21).

En bij David: ‘Het gezegde van Jehovah tot Mijn Heer: Zit aan Mijn rechter totdat Ik uw vijanden zal hebben gezet tot een voetbank van Uw voeten; de scepter van Uw sterkte zal Jehovah uit Zion zenden; heers in het midden van de vijanden; de Heer is aan Uw rechter’, (Psalm 110:1)

Dat deze dingen zijn gezegd ten aanzien van de Heer, leert de Heer zelf bij (Mattheüs 22:43).

Daar wordt Zijn heerschappij over de hellen beschreven met zitten aan de rechter, want met de rechter wordt de macht aangeduid die het Goddelijk Ware heeft vanuit het Goddelijk Goede; de hellen en daaruit de boosheden en de valsheden zijn de vijanden die tot een voetbank van Zijn voeten zouden worden gesteld en eveneens de vijanden in wie Hij in hun midden zou heersen.

Dat de rechter van Jehovah de Goddelijke Macht is, blijkt uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals bij Mozes: ‘Uw rechter, Jehovah, verbreekt de vijand’, (Exodus 15:6).

Bij David: ‘God, Gij geeft mij het schild des heils en Uw rechter ondersteunt mij’, (Psalm 18:36).

Bij dezelfde: ‘Hun arm heeft hen niet gered, maar Uw rechter en Uw arm en het licht van Uw aangezichten’, (Psalm 44:4).

Er wordt gezegd Uw rechter en Uw arm en het licht van de aangezichten, omdat de rechter de macht is, de arm de sterkte is en het licht van de aangezichten het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede.

Dat de arm de sterkte is, zie de nrs. 4932, 4934, 4935, 7205; dat het licht het Goddelijk Ware is, nrs. 9548, 9684; en dat de aangezichten van Jehovah het Goddelijk Goede zijn, nrs. 222, 5585, 9306.

Bij dezelfde: ‘Uw rechter ondersteunt mij’, (Psalm 63:9).

Bij dezelfde: ‘Jehovah, Gij hebt een arm met kracht, sterk is Uw hand; Uw rechter zal worden verhoogd’, (Psalm 89:14).

Bij Jesaja: ‘Jehovah heeft gezworen bij Zijn rechter, bij de arm van Zijn sterkte’, (Jesaja 62:8).

En bij David: ‘Jehovah, Uw hand zij voor de Man van Uw rechter; voor de Zoon des Mensen die Gij U gesterkt hebt; dan zullen wij niet terugtreden van U’, (Psalm 80:18,19).

Hieruit kan nu vaststaan, wat er wordt verstaan onder de woorden van de Heer bij Mattheüs: ‘Jezus zei: Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende aan de rechterzijden van de macht’, (Mattheüs 26:64); en bij Lukas: ‘Van nu aan zal de Zoon des mensen zijn gezeten aan de rechterzijden van de kracht Gods’, (Lukas 22:69).

Dat de Zoon des mensen de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie nr. 9807; maar dat de rechter de Goddelijke Macht is, staat vast uit wat hier nu is getoond.

Daarom wordt er eveneens gezegd de rechter van de macht en de rechter van de kracht.

Hieruit blijkt nu, wat er werd uitgebeeld door de zalving van Aharon en van diens zonen en wat door de vulling van hun hand, namelijk door de zalving het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde in de Heer, nr. 9954; en door de vulling van de hand, het Goddelijk Ware en de Goddelijke Macht daaruit.

Dat het Goddelijk Goede alle macht heeft door het Goddelijk Ware en dat de Heer alleen die heeft, zie de eerder aangehaalde plaatsen.

Daarom wordt eveneens de Heer in het Woord van het Oude Testament genoemd: Held, Krijgsman en eveneens Jehovah Zebaoth of der Heirscharen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl