Bible

 

Klaagliederen 5:1

Studie

       

1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9930

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9930. En gij zult maken een plaat van zuiver goud; dat dit betekent de verlichting uit het Goddelijk Goede van de Heer, staat vast uit de betekenis van de plaat, namelijk de verlichting; en uit de betekenis van het goud, namelijk het goede van de liefde, hier het Goddelijk Goede van de Heer, omdat daaraan was ingegrift: Heiligheid voor Jehovah.

Dat het goud het goede van de liefde is, zie de nrs. 113, 1551, 1552, 5658. 6914, 6917, 8932, 9490, 9510, 9874, 9881.

Dat de plaat de verlichting is, was vanwege de glans; die glansde immers vanwege het goud op het voorhoofd van Aharon en alle glans betekent de verlichting, zodanig als die uit de hemel is uit de Heer als Zon.

De verlichting daar is de wijsheid en het inzicht vanuit het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer daaruit, want dit verlicht de innerlijke dingen van hen.

Hun innerlijke dingen stemmen overeen met het verstandelijke bij de mens, dat door de Heer wordt verlicht, wanneer het ware en het goede van de Kerk en van de hemel wordt doorvat.

Het verstandelijke immers is de opnemende werking, want zonder werking is er geen opneming.

Dat die plaat de verlichting is uit het Goddelijk Goede van de Heer, komt omdat daaraan was ingegrift: Heiligheid voor Jehovah en omdat dit was gezet op de voorkant van de tulband, die op het hoofd van Aharon was.

De heiligheid die uit Jehovah is, is het Goddelijk Ware voortgaande vanuit het Goddelijk Goede van de Heer, nrs. 6788, 8302, 8330, 9229, 9680, 9820.

Opdat dit de uitstraling of de verlichting zou uitbeelden, waaruit de wijsheid en het inzicht is, werd het vastgehecht aan de voorkant van de tulband.

Omdat met de plaat de verlichting uit het Goddelijk Goede van de Heer werd aangeduid, werd zij daarom eveneens ‘de plaat van de kroon der heiligheid’ genoemd en verder eveneens ‘de kroon der heiligheid’, want de kroon is het uitbeeldende van het Goddelijk Goede en de heiligheid is het Goddelijk Ware dat daaruit voortgaat, zoals eerder is gezegd.

Dat die ‘de plaat van de kroon der heiligheid’ werd genoemd, blijkt uit de volgende teksten van dit boek van Exodus: ‘Tenslotte maakten zij de plaat van de kroon der heiligheid uit zuiver goud en zij schreven daarin met het schrift van de graveringen van een zegel: Heiligheid voor Jehovah’, (Exodus 39:30).

Dat dit ook de kroon der heiligheid werd genoemd, elders in Exodus: ‘Gij zult zetten de tulband op zijn hoofd en gij zult geven de kroon der heiligheid op de tulband’, (Exodus 29:6).

En in Leviticus: ‘Hij zette de tulband op het hoofd en hij zette op de tulband tegen de aangezichten ervan de plaat van goud, de kroon der heiligheid’, (Leviticus 8:9).

Dat de kroon heeft uitgebeeld het Goddelijk Goede waaruit het Goddelijk Ware is, staat vast uit de kronen van de koningen; de koningen immers beeldden de Heer uit ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie de nrs. 2015, 2069, 3009, 4581, 4966, 5044, 5068, 6148; vandaar hadden zij een kroon op het hoofd en een scepter in de hand.

De regering immers vanuit het Goddelijk Goede werd uitgebeeld door de kroon en de regering vanuit het Goddelijk Ware door de scepter.

Dat de kroon dit is, staat vast uit de volgende plaatsen; bij David: ‘Ik zal David een hoorn doen uitspruiten, Ik zal een lamp schikken voor Mijn Gezalfde; Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden, maar op Hem zal Zijn kroon bloeien’, (Psalm 132:17,18).

David is daar de Heer, nr. 1888; ook de Gezalfde, nrs. 3008, 3009; Zijn hoorn is de macht; nrs. 2832, 9081; de lamp is het Goddelijk Ware waaruit het inzicht is, nrs. 9548, 9783; de kroon is het Goddelijk Goede waaruit de wijsheid is, waaruit ook Zijn regering is.

Van de kroon, die de wijsheid is, wordt gezegd dat die bloeit en wel daardoor dat Hij die voor Zich ten aanzien van het Menselijke heeft verkregen in de wereld door de worstelingen en de overwinningen tegen de hellen, nrs. 9548, 9783, die de vijanden zijn die met schaamte zullen worden bekleed.

Bij dezelfde: ‘Gij oefent toorn tegen Uw gezalfde; Gij hebt Zijn kroon tot de aarde toe verdoemd’, (Psalm 89:40); daar ook staat de Gezalfde voor de Heer, dus voor de staat van de verzoekingen, die er was toen Hij in de worstelingen met de hellen was.

De weeklacht wordt dan beschreven met de toorn en de verdoemenis; zoals de laatste van de Heer aan het kruis dat Hij werd verlaten; het kruis immers was het laatste van de verzoekingen of van de worstelingen met de hellen.

Daarna trok Hij het Goddelijk Goede aan en zo verenigde Hij Zijn Goddelijk Menselijke met het Goddelijke Zelf dat in Hem was.

Bij Jesaja: ‘Te dien dage zal Jehovah Zebaoth zijn tot een kroon der versiering en tot een tulband des sieraads voor de overblijfselen van Zijn volk’, (Jesaja 28:5).

De kroon der versiering voor de wijsheid die is van het goede vanuit het Goddelijke; de tulband des sieraads voor het inzicht dat is van het ware vanuit dat goede.

Daarvan wordt gesproken met betrekking tot de Goddelijke dingen bij het volk; het volk is de Kerk, omdat zij daar was.

Bij dezelfde: ‘Om Zions wil zal Ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten, totdat uitga zoals een glans haar gerechtigheid en haar heil zoals een lamp brandt; en gij zult een kroon des sieraads zijn in de hand van Jehovah en een tulband des koninkrijks in de hand van uw God’, (Jesaja 62:1,3).

Onder Zion en Jeruzalem wordt de Kerk verstaan: onder Zion de hemelse Kerk en onder Jeruzalem de geestelijke Kerk daaruit; de kroon des sieraads is de wijsheid die van het goede is en de tulband des koninkrijks is het inzicht dat van het ware is; en omdat met de kroon wordt aangeduid de wijsheid die van het goede is, wordt er daarom gezegd: in de hand van Jehovah; en omdat met de tulband wordt aangeduid het inzicht, dat van het ware is, wordt er daarom gezegd: in de hand van God.

Want waar gehandeld wordt over het goede, wordt gezegd Jehovah en waar gehandeld wordt over het ware, wordt gezegd God, nrs. 2586, 2769, 6905.

Bij Jeremia: ‘Zeg tot de Koning en de Heerseres: Laat u neder, zit neder, omdat is neergedaald de versiering van uw hoofd, de kroon van uw sieraad’, (Jeremia 13:18).

De kroon des sieraads voor de wijsheid die van het goede uit het Goddelijk Ware is; het sieraad immers is het Goddelijk Ware van de Kerk, nr. 9815.

Bij dezelfde: ‘De vreugde van onze harten heeft opgehouden, onze rei is in rouw verkeerd; de kroon van ons hoofd is afgevallen’, (Klaagliederen 5:16); de kroon van het hoofd staat voor de wijsheid die degenen hebben die zijn van de Kerk vanuit het Goddelijk Ware.

Krachtens die wijsheid munten zij uit boven de overigen van het volk en vandaar hebben zij als het ware de leiding.

Bij Ezechiël: ‘Ik gaf een hanger op uw neus en oorringen op uw oren en een kroon der versiering op uw hoofd’, (Ezechiël 16:12); daar wordt gehandeld over de instauratie van de Kerk.

Een hanger op de neus, voor de doorvatting van het goede; de oorringen op de oren, voor de doorvatting van het ware en de gehoorzaamheid; de kroon op het hoofd voor de wijsheid daaruit.

Bij Job: ‘Mijn heerlijkheid heeft Hij van mij afgetrokken en de kroon van mijn hoofd heeft Hij verwijderd’, (Job 19:9).

De heerlijkheid voor het inzicht dat van het Goddelijk Ware is, nr. 9429; de kroon van het hoofd, voor de wijsheid daaruit.

In de Openbaring: ‘Op de tronen zag ik vierentwintig ouderen, bekleed met witte klederen, die op hun hoofden gouden kronen hadden.

Zij vielen neer voor Hem Die op de troon zat en zij aanbaden Hem Die leeft tot in de eeuwen der eeuwen en zij wierpen hun kronen vóór de troon’, (Openbaring 4:4,10).

De vierentwintig ouderen betekenen al degenen die in het goede vanuit de waarheden zijn en in de abstracte zin in alle goedheden vanuit de waarheden, nrs. 6524, 9404; de tronen zijn de waarheden vanuit het Goddelijke, nrs. 5313, 6397, 8625, 9039.

De gouden kronen op de hoofden zijn uitbeeldend voor de wijsheid uit het Goddelijke en omdat zij uit het Goddelijke zijn, wierpen zij daarom hun kronen voor Hem Die op de troon zat.

Aangezien het goede van de wijsheid wordt verkregen door de worstelingen van de verzoekingen, die plaatsvinden door de waarheden van het geloof, werden vandaar aan hen die tegen de boosheden en valsheden streden en overwonnen, kronen toegewezen.

Daarom waren eveneens de kronen van het martelaarschap de onderscheidingstekenen van de heerschappij vanuit de Heer over de boosheden.

Dat de kronen de prijzen van de overwinning over de boosheden zijn en dat zij daarom de goedheden van de wijsheid zijn met als oorzaak dat deze goedheden de prijzen zijn, staat ook vast uit de Openbaring: ‘Ik zag, toen, ziet, een wit paard en Die daarop zat, had een boog en aan Hem is een kroon gegeven; deze ging uit overwinnende en opdat Hij overwonne’, (Openbaring 6:2).

Het witte paard en Die daarop zat, is de Heer ten aanzien van het Woord, nrs. 2760-2762; de boog is de leer van het ware, waardoor wordt gestreden, nrs. 266, 2709.

Daaruit blijkt dat de kroon, omdat over de Heer wordt gehandeld, het Goddelijk Goede is, dat de prijs van de overwinning is.

Elders: ‘Daarna zag ik, toen, ziet, een witte wolk en op de wolk was Een gezeten, de Zoon des Mensen gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel’, (Openbaring 14:14).

De witte wolk staat voor de letterlijke zin van het Woord, nrs. 4060, 4391, 5922, 6343, 6752, 8981; de Zoon des Mensen voor het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, nr. 9807; de gouden kroon voor het Goddelijk Goede waaruit het Goddelijk Ware is; de scherpe sikkel voor de verstrooiing van het boze en het valse.

Elders: ‘Zijt getrouw tot aan de dood toe en Ik zal u geven de kroon des levens’, (Openbaring 2:10); en elders: ‘Zie, Ik kom snellijk; houd hetgeen gij hebt, opdat niemand uw kroon neme’, (Openbaring 3:11); de kroon voor het goede vanuit de waarheden, dus voor de wijsheid, want deze is van het goede van de liefde vanuit de waarheden van het geloof.

Hieruit kan nu vaststaan, wat er wordt aangeduid met de kroon en vandaar met de kroon der heiligheid, die de plaat van goud was, waarin was gegraveerd: Heiligheid voor Jehovah.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8932

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8932. Gij zult niet maken met Mij goden van zilver en goden van goud; dat dit betekent opdat zij zich geheel en al onthouden van zulke zaken die in de uiterlijke vorm verschijnen als waar en goed, maar in de innerlijke vorm vals en boos zijn, staat vast uit de betekenis van goden maken, dus vereren, want wie zich goden maakt, doet dat ter wille van de eredienst; uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware en vandaar in de tegengestelde zin het valse; en uit de betekenis van het goud, te weten het goede en vandaar in de tegengestelde zin het boze, nrs. 113, 1551, 1552, 2954, 5658, 6914, 6917, 7999.

Dat het de dingen zijn die waar en goed in de uiterlijke vorm verschijnen, maar in de innerlijke vorm vals en boos zijn, komt omdat er wordt gezegd die maken met Mij, dat wil zeggen, met Jehovah God, want het Goddelijk Ware en Goede zelf is in de innerlijke dingen en is eveneens in de uiterlijke dingen, maar daarin is het Goddelijk Ware en Goede in uitbeeldingen, want de uiterlijke dingen geven door afbeelding de innerlijke dingen weer en beelden die uit; de uiterlijke dingen zijn vals en boos, wanneer die, afgescheiden van de innerlijke dingen, voor heilig gehouden of vereerd worden en toch als waarheden en goedheden verschijnen, omdat zij die uitbeelden; dit wordt aangeduid met maken met Jehovah God goden van zilver en goden van goud.

Dit gebod volgt onmiddellijk na de tien geboden; de oorzaak ervan is, dat het Israëlitische en het Joodse volk zodanig was, dat het de uiterlijke dingen, afgescheiden van de innerlijke, voor heilig hield en geheel en al als Goddelijk vereerde, nrs. 3479, 3769, 4281, 4293, 4307, 4314, 4316, 4433, 4680, 4825, 4832, 4844, 4847, 4865, 4903, 6304, 6832, 8814, 8819.

Opdat men nog verder zal weten welke en hoedanige dingen het zijn die in de uiterlijke vorm als waar en goed verschijnen, maar in de innerlijke vorm vals en boos zijn, kan als voorbeeld dienen alle riten van de Joodse Kerk, zoals: slachtoffers, rokingen, wassingen en meer van zulke riten die in de uiterlijke vorm waar en goed waren, niet uit zich, maar omdat zij in afdruk de innerlijk ware en goede dingen weergaven en uitbeeldden; deze dingen zijn van de liefde tot en van het geloof in de Heer; toen die riten in de uiterlijke vorm voor heilig werden gehouden en te meer toen zij werden vereerd, zoals door de Joden en de Israëlieten werd gedaan, toen zij afgodisch waren geworden die aanwendden tot de eredienst van vreemde goden, toen behielden zij niets anders van de waarheden en goedheden die in afdruk weergaven of uitbeeldden, dan de schijn, omdat zij in de innerlijke vorm vals en boos waren.

Eender was het gesteld met de overige dingen die uitbeeldende afdrukken waren van het hemelse en het Goddelijke bij dat volk; zodra immers het uiterlijke dat het innerlijke uitbeeldt, werd aangewend tot de eredienst van andere goden, waren het afgoden die zij vereerden, of goden van zilver en goud die zij met Jehovah God maakten, want toen verschenen zij in de uiterlijke vorm als waar en goed, maar in de innerlijke vorm waren zij boos en vals.

In het algemeen zijn de goden van zilver en van goud alle valsheden en daaruit alle boosheden van de eredienst, die eender aan het ware en goede worden gemaakt door tegenstrijdige toepassingen en uitleggingen van het Woord en tegelijk door redeneringen vanuit het eigen inzicht.

Dit wordt aangeduid met de goden van zilver en van goud in deze plaatsen bij Jesaja: ‘In die dag zal de mens de afgoden van zijn zilver en de afgoden van zijn goud die zij zich gemaakt hadden om zich daarvoor neer te buigen, heenwerpen voor de mollen en de vleermuizen, om binnen te treden in de reten van de rotsen en in de reten van de steenrotsen’, (Jesaja 2:20,21); de mollen en de vleermuizen staan voor hen die in duisternis zijn, dat wil zeggen, in valsheden en daaruit in boosheden.

Bij dezelfde: ‘In die dag zullen zij verwerpen, de man de afgoden van zijn zilver en de afgoden van zijn goud, die u uw handen gemaakt hebben, een zonde’, (Jesaja 31:7); die de handen gemaakt hebben, staat voor de zaken vanuit het eigen inzicht.

Bij dezelfde: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt het met goud en hij smelt ketenen van zilver’, (Jesaja 40:19); de gesneden beelden staan voor de dingen die uit het eigene zijn, nr. 8869; met goud overtrekken, staat voor maken dat zij in de uiterlijke vorm goed verschijnen; ketenen van zilver smelten, staat voor maken dat zij als het ware in een verbinding met de waarheden samenhangen; dat het goud het goede is en het zilver het ware, zie de eerder aangehaalde plaatsen.

Eender bij Jeremia: ‘De inzettingen van de natiën, ijdelheid zijn die, aangezien het hout is dat hij uit het woud gehouwen heeft, een werk van de handen van de werkman, hij pronkt het op met goud en zilver; met nagels en met hamers hechten zij die, opdat het niet zal waggelen’, (Jeremia 10:3,4).

Bij Hosea: ‘De Efraïmieten varen voort te zondigen en zij maken zich een gegoten beeld uit zilver, in hun inzicht afgoden, allemaal werk van werkmeesters’, (Hosea 13:2); Efraïm staat voor het verstandelijke van de Kerk, nrs. 5354, 6222, 6234, 6238, 6267; het gegoten beeld uit zilver, staat voor het valse dat als het ware verschijnt en daarom wordt er gezegd in zijn inzicht; allemaal werk van werkmeesters, staat voor alles door redeneringen uit het eigene.

Bij Habakuk: ‘Wee hem die tot het hout zegt: Word wakker, ontwaak tot de zwijgende steen; deze zal leren; zie, deze is gehecht met goud en zilver, maar er is geen geest in het midden ervan’, (Habakuk 2:19); het hout staat voor het boze, de steen voor het valse; gehecht met goud en zilver, voor de schijn van het goede en het ware door toepassingen.

Bij Daniël: ‘Belsazar zei toen hij de wijn terdege proefde, dat zij de vaten van goud en zilver zouden aanbrengen, die zijn vader Nebukadnezar uit de tempel, die in Jeruzalem geweest was, had weggevoerd, opdat zij daaruit dronken, de koning en zijn rijksgroten, zijn vrouwen-echtgenoten en zijn bijwijven; en zij dronken de wijn en prezen de goden van goud en van zilver, van brons, van ijzer, van hout, van steen’, (Daniël 5:2-4,23); de vaten van goud en van zilver, die uit de tempel van Jeruzalem waren, beeldden uit de goedheden en waarheden van de Kerk en van het rijk van de Heer; wijn daaruit drinken, betekende ontwijden door boosheden en valsheden, die de goden van goud en zilver zijn.

Bij David: ‘Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen; zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet’, (Psalm 115:4,5; 135:15,16); het zilver en het goud, die de afgoden zijn, staan voor de valsheden en de boosheden; het werk van des mensen handen, staat daarvoor dat zij uit het eigen inzicht zijn.

Bij Mozes: ‘De gesneden beelden van de goden der natiën zult gij met vuur verbranden; gij zult niet begeren het zilver en het goud op die, om het voor u te nemen; want dat is een gruwel voor Jehovah uw God; derhalve zult gij de gruwel niet in uw huis inbrengen, dat het een ban zal worden, zoals dat is; al gruwende zult gij daarvan gruwen’, (Deuteronomium 7:25,26); het zilver en het goud op de gesneden beelden, staat voor de valsheden en de boosheden die worden vereerd zoals waarheden en goedheden vanwege de daarover gebrachte schijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl