Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3392
3392. Dat de woorden ‘en ziet, Izaäk was lachende met Rebekka, zijn vrouw’ betekenen, dat het Goddelijk Goede aanwezig was in het Goddelijk ware of dat het Goddelijk Goede aan het Goddelijk ware was toegevoegd, blijkt uit de uitbeelding van Izaäk, namelijk het Goddelijk Goede van het Redelijke van de Heer, waarover de nrs. 3012, 3194, 3210;
uit de betekenis van lachen, namelijk de liefde tot of de aandoening van het ware, waarover de nrs. 2072, 2216 en uit de uitbeelding van Rebekka, namelijk het Goddelijk Ware van het Redelijke van de Heer, waarover de nrs. 3012, 3013, 3077. Hieruit blijkt duidelijk dat de woorden ‘Izaäk was lachende met Rebekka, zijn vrouw’ betekenen, dat het Goddelijk Goede aanwezig was met het Goddelijk ware; hun zin in aaneengeschakeld verband is deze: dat het geestelijk ware eerst wordt opgenomen, omdat het Goddelijk wordt genoemd en daarna omdat het Goddelijke daarin is, wat diegenen duidelijk inzien die wederverwekt worden en mensen van de geestelijke Kerk worden; het zijn deze mensen die onder Abimelech worden verstaan, dat wil zeggen, diegenen, die in de leer van het geloof zijn en de waarheden in de erkentenissen beschouwen, waarover vlak hiervoor in nr. 3391.