Bible

 

Joël 2:4

Studie

       

4 De gedaante deszelven is als de gedaante van paarden, en als ruiters zo zullen zij lopen.

Bible

 

I Koningen 8:36

Studie

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3391

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3391. Dat de woorden ‘en Abimelech, de koning der Filistijnen, keek ten venster uit, en hij zag’ de leer van het geloof betekenen, ziende naar de redelijke dingen in de erkentenissen, blijkt uit de uitbeelding van Abimelech, namelijk de leer van het geloof gericht op de redelijke dingen, waarover de nrs. 2504, 2509, 2510, 2533;

en uit de betekenis van de koning van de Filistijnen, namelijk de leerstellige dingen, waarover nr. 3365;

en uit de betekenis van het venster, namelijk het verstandelijke, waarover de nrs. 655, 658, dus het innerlijk gezicht, want dit werd in ouden tijden door vensters aangeduid; dus wil ‘ten venster uitkijken’ zeggen: innerlijk die dingen gewaarworden die door middel van het innerlijk gezicht verschijnen; deze zijn in het algemeen erkentenissen die tot de uiterlijke mens behoren. De redelijke dingen of wat hetzelfde is, de schijnbaarheden van het ware, dat wil zeggen de geestelijke waarheden, zijn geen erkentenissen, maar zij zijn in de erkentenissen, want ze behoren tot het redelijke, dus tot de innerlijke mens; en het is de innerlijke mens die de dingen beschouwt die tot de uiterlijke mens behoren, dus de waarheden in de erkentenissen. Want aangezien de erkentenissen tot de natuurlijke mens behoren, zijn zij de ontvangende vaten van de redelijke dingen; dat de Goddelijke waarheden in het redelijke vloeien en door dit redelijke in het natuurlijke en dat zij zich in het natuurlijke vertonen als het beeld van vele in een spiegel, zie nr. 3368.

Dat de vensters de dingen zijn die tot het innerlijk gezicht behoren, dat wil zeggen tot het verstand en die kort gezegd de verstandelijke dingen worden genoemd, blijkt uit de plaatsen van het Woord, die in nr. 655 werden aangehaald en verder nog uit de volgende; bij Joël:

‘Zij zullen in de stad omlopen, zij zullen op de muur lopen, zij zullen klimmen in de huizen, zij zullen door de vensters inkomen als een dief’, (Joël 2:9);

daar wordt gehandeld over de boosheden en valsheden van de laatste dagen van de Kerk; ‘in de huizen klimmen’ staat voor het vernietigen van de goedheden, die tot de wil behoren – dat huizen de goedheden zijn, die tot de wil behoren, zie de nrs. 710, 2233, 2234 – en ‘inkomen door de vensters’ staat voor het vernietigen van de waarheden en de erkentenissen ervan, die tot het verstand behoren.

Bij Zefanja:

‘Jehovah zal Zijn hand uitstrekken over het noorden en Hij zal Aschur verdoen; in het midden van haar zullen de scharen [van beesten] legeren, al het wilde dier van haar natie, ook de roerdomp en de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, droogte zal op de dorpel zijn, omdat Hij de ceder ontbloot heeft’, Zefanja 2:13, 14) waar gehandeld wordt over de vernietiging van de waarheden van het geloof door redeneringen, wat Aschur betekent, zie de nrs. 119, 1186; ‘een stem zal in het venster zingen’ staat voor de verlating van het ware, dus van het verstandelijke vermogen ten aanzien van het ware. In het Boek der Richteren:

‘Zij keek uit het venster en de moeder van Sisera schreeuwde door de tralies: Waarom talmt zijn wagen te komen’, (Richteren 5:28);

dit is de profetie van Debora en Barak ten aanzien van de wederopstanding van de geestelijke Kerk; ‘door het venster uitkijken’ staat voor uitkijken door de redeneringen van hen die de waarheden loochenen en dus zo de dingen die van de Kerk zijn, vernietigen; want zulke redeneringen zijn verstandelijke dingen in tegenovergestelde zin.

Bij Jeremia:

‘Wee diegene, die zijn huis bouwt zonder gerechtigheid en zijn opperzalen zonder gericht; die daar zegt: Ik zal mij een huis van afmetingen bouwen en geruime opperzalen en hij houwt zich vensters uit en planken van ceder en bestrijkt ze met menie’, (Jeremia 22:13, 14);

‘een huis bouwen zonder gerechtigheid en opperzalen zonder gericht’ staat voor het oprichten van een godsdienstigheid vanuit het niet-goede en het niet-ware; dat de gerechtigheid en het gericht het goede en het ware is, zie nr. 2235; ‘zich vensters uithouwen en planken van ceder en bestrijken met menie’ staat voor het vervalsen van verstandelijke en geestelijke waarheden. De vensters van de tempel van Jeruzalem beeldden niets anders uit dan datgene wat tot de verstandelijke en dus tot de geestelijke dingen behoort; iets dergelijks betekenen de vensters van de nieuwe tempel, waarover bij, (Ezechiël 40:16, 22, 25, 33, 36; 41:16, 26);

want eenieder kan zien, dat de nieuwe tempel, het nieuwe Jeruzalem en de nieuwe aarde, bij deze profeet niets anders zijn dan het rijk van de Heer, dus dat de dingen die daarover worden vermeld, dergelijke dingen zijn die tot dit rijk behoren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl