Bible

 

Joël 2:24

Studie

       

24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.

Bible

 

I Koningen 8:36

Studie

       

36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1416

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1416. Dat de woorden ‘Ik zal u tot een grote natie maken’ het rijk in de hemel en op aarde betekenen, kan uit de betekenis van de natie blijken, welke in de innerlijke zin het hemelse van de liefde en van de naastenliefde is. Omdat hier in de innerlijke zin van de Heer sprake is, wordt al het hemelse en al het goede daarvan bedoeld, dus Zijn rijk, dat bij degenen is, die in de liefde en in de naastenliefde zijn. In de hoogste zin is de Heer Zelf de grote natie, omdat Hij het hemelse Zelf en het Goede Zelf is, want al het goede van de liefde en van de naastenliefde is van Hem alleen; daarom is de Heer ook Zijn rijk Zelf, dat wil zeggen, alles in allen van Zijn rijk, zoals ook door alle engelen in de hemel wordt erkend. Hieruit blijkt nu, dat de woorden 'Ik zal u tot een grote natie maken’ het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde betekenen. Dat de natie in de innerlijke zin, waarin over de Heer en over de hemelse dingen van de liefde wordt gehandeld, Hem en alle hemelse dingen betekent, kan ook blijken uit wat over de betekenis van de natie en van de natiën in de nrs. 1258, 1259 is aangehaald, wat ook nog door het navolgende bevestigd kan worden; met betrekking tot Abram wordt verderop gezegd:

‘En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram, en uw naam zal wezen Abraham, omdat Ik u gesteld heb tot een vader van menigte van natiën’, (Genesis 17:5);

uit de naam van Jehovah is de letter h genomen in Abraham, vanwege de uitbeelding van Jehovah of van de Heer. Op dezelfde wijze aangaande Sarai:

‘Gij zult haar naam niet Sarai noemen, maar haar naam zal zijn Sarah; en Ik zal haar zegenen en u ook uit haar een zoon geven; zo zal Ik haar zegenen, en zij zal tot natiën worden, koningen van volken zullen uit haar zijn’, (Genesis 17:15, 16);

waar de natiën voor de hemelse dingen van de liefde staan, de koningen van volken voor de geestelijke dingen van het geloof daarvan, welke alleen van de Heer zijn. Over Jakob eveneens:

‘Niet meer zal uw naam Jakob genoemd worden, maar Israël; en Hij noemde zijn naam Israël; en God zei: Ik ben God de bliksemende; groei en vermenigvuldig, een natie en een vergadering van natiën zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen’, (Genesis 35:10, 11);

waar Israël voor de Heer staat, die, zoals sommigen bekend is, Israël in de hoogste zin Zelf is; en omdat Hij dit is, blijkt duidelijk, dat de natie en de vergadering van natiën, en de koningen uit Zijn lenden, de hemelse en geestelijke dingen van de liefde zijn, zo ook allen die in de hemelse en geestelijke dingen van de liefde zijn. Over Ismaël, de zoon van Abram uit Hagar:

‘De zoon van de dienstmaagd, Ik zal hem tot een natie stellen, omdat hij uw zaad is’, (Genesis 21:13, 18);

wat door Ismaël wordt uitgebeeld, zal men daar ter plaatse zien; het zaad van Abram is de liefde zelf, en vanwege deze liefde wordt het woord natie op het geslacht van Ismaël toegepast. Dat de natie de hemelse dingen van de liefde betekent, blijkt bij Mozes:

‘Indien gij horende Mijn stem zult horen en Mijn verbond houden, zult gij Mij een eigendom uit alle volken zijn, en gij zult Mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie zijn’, (Exodus 19:5, 6);

waar het koninkrijk van priesters, dat het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde is, krachtens de hemelse dingen van de liefde, duidelijk een heilige natie wordt genoemd; daarentegen komt het ‘rijk van de Heer krachtens Zijn Koningschap’ uit de geestelijke dingen van de liefde, en wordt een heilig volk genoemd. Vandaar zijn ‘de koningen uit de lenden’ waarvan eerder sprake was, de geestelijke dingen.

Bij Jeremia:

‘Indien deze ordeningen voor Mij zullen wijken, zegt Jehovah, zullen ook zij, het zaad van Israël, ophouden, dat het geen natie zij voor Mij, al de dagen’, (Jeremia 31:36);

zaad van Israël voor het hemelse van de naastenliefde, en wanneer dat ophoudt, is het geen natie meer voor de Heer.

Bij Jesaja:

‘Het volk, zij, die wandelen in duisternis, hebben een groot licht gezien; gij hebt de natie vermenigvuldigd’, (Jesaja 9:2, 3);

hier wordt in het bijzonder gehandeld over de Kerk van de natiën, en in het algemeen over allen, die in onwetendheid verkeren en in naastenliefde leven; dezen zijn de natie, omdat zij tot het rijk van de Heer behoren.

Bij David:

‘Opdat ik aanschouwen zal het goede van uw uitverkorenen; opdat ik mij zal verblijden met de blijdschap van uw natie; opdat ik mij zal beroemen met Uw erfdeel’, (Psalm 106:5);

waar de natie duidelijk voor het rijk van de Heer staat. De betekenis van de natie, namelijk dat zij het hemelse van de liefde is en het goede dat daaruit voortkomt, ontstond uit deze innerlijke gewaarwording, dat de mensen van de Oudste Kerk, in huizen, families en natiën waren onderscheiden en daarbij het rijk van de Heer innerlijk gewaar werden, en omdat zij het rijk van de Heer gewaar werden, ontwaarden zij het hemelse zelf; uit deze gewaarwording ontstond de aanduiding, uit deze aanduiding de uitbeelding.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl