Bible

 

Joël 2:2

Studie

       

2 Een dag van duisternis en donkerheid, Een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks van ouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten.

Komentář

 

Voice

  

'Voice' signifies what is announced from the Word. 'Voice' often refers and is applied to things that cannot have a voice, as in Exodus 4, Nahum 3:2, Psalms 93:3-4.

A 'voice' signifies annunciation, and in a positive sense, annunciation from the Word, which is called 'the voice of Jehovah,' as is shown in Psalms 29:3-9 and Psalms 68:33, where 'voice' denotes divine truth, so the Word and annunciation from it.

'Voice' signifies the quality of interior things.

'Voice,' as in Revelation 19, signifies joy in worship, confession, and celebration of the Lord.

'A great voice heard in heaven,' as in Revelation 12:10, signifies the joy of the angels of heaven from the light and wisdom.

'A great voice,' as in Revelation 16:1, signifies the divine command.

'A great voice out of the temple of heaven,' as in Revelation 16:17, signifies a manifestation from the Lord out of the inmost of heaven.

'A great voice,' as in Revelation 21:3, signifies speech proceeding from love.

'One voice,' as in Revelation 9:13, signifies a divine command.

(Odkazy: Apocalypse Explained 16, 19; Arcana Coelestia 6971; Psalms 93, 93: 3-4)


Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 108

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

108. Wanneer de Oudsten de hof met een mens vergeleken, vergeleken zij ook de wijsheid en al de dingen die van de wijsheid zijn, met rivieren, ja, zij vergeleken ze niet alleen daarmee, maar noemden ze ook zo, want zo was hun spraakgebruik. Zo was het ook later bij de profeten, die zich nu eens van een vergelijking, dan weer van een benaming bedienden, zoals bij Jesaja:

‘Uw licht zal in de duisternis opgaan, en uw donkerheid zal zijn als het licht van de dag, en gij zult zijn als een gewaterd hof, en als een springader van wateren, welke wateren niet ontbreken’, (Jesaja 58:10, 11);

waar sprake is van hen, die het geloof en de liefde ontvangen. En ook:

‘Gelijk de dalen worden zij geplant, gelijk de hoven aan de rivieren, Jehovah heeft ze geplant als tenten, als de cederbomen aan de wateren’, (Numeri 24:6);

waar het de wedergeborenen betreft.

Bij Jeremia:

‘Gezegend de man, die op Jehovah vertrouwt, hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is, en zijn wortelen uitschiet aan een rivier’, (Jeremia 17:7, 8). Dat het niet meer een vergelijking met een hof en bomen aan rivieren betreft, maar een werkelijke benaming, blijkt bij Ezechiël:

‘Maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen van het veld; schoon was hij door zijn grootte, door de lengte van zijn takken, want zijn wortel reikte tot aan een overvloed van water. Ceders in Gods hof evenaarden hem niet, cypressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen, en platanen haalden niet bij zijn takken; geen boom in Gods hof was hem gelijk in schoonheid. Schoon had Ik hem gemaakt met zijn overvloed van takken; alle bomen van Eden die in Gods hof stonden, benijdden hem’, (Ezechiël 31:4, 7, 8, 9). Uit deze aanhalingen blijkt, dat wanneer de Oudsten de mens en al wat van de mens is, wat hetzelfde is, met een hof vereenzelvigden, zij daar ook wateren en rivieren aan toevoegden, waardoor hij besproeid werd, en dat zij onder wateren en rivieren al de dingen verstonden, die hem in wasdom deden toenemen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl