Bible

 

Hosea 1

Studie

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel.

2 Het begin van het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.

3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.

4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreel, want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreel bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden.

5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal, in het dal van Jizreel.

6 En zij ontving wederom, en baarde een dochter; en Hij zeide tot hem: Noem haar naam Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israels, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren.

7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen door den HEERE, hun God, en Ik zal ze niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiteren.

8 Als zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon.

9 En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.

10 Nochtans zal het getal der kinderen Israels zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.

11 En de kinderen van Juda, en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreel zal groot zijn. [ (Hosea 1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama. ]

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8904

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8904. Gij zult niet echtbreken; dat dit betekent dat men de dingen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, niet moet verdraaien, dus het Woord niet moet aanwenden om valsheden en boosheden te bevestigen en verder dat men de wetten van de orde niet moet omkeren, staat vast uit de betekenis van echtbreken, boeleren en hoereren, namelijk in de geestelijke of innerlijke zin goedheden verdraaien en waarheden vervalsen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn; en omdat dit met echtbreken wordt aangeduid, wordt ook aangeduid het Woord aanwenden om boosheden en valsheden te bevestigen, want het Woord is de eigenlijke leer zelf van het geloof en van de naastenliefde en de verdraaiing van het ware en het goede daar, is de aanwending tot valsheden en boosheden.

Dat dit met echtbreken en boeleren in de geestelijke zin wordt aangeduid, weet heden ten dage nauwelijks iemand; de oorzaak hiervan is dat heden ten dage binnen de Kerk door weinigen wordt geweten wat het geestelijke is en hoedanig dit verschilt van het natuurlijke en nauwelijks door iemand, dat er een overeenstemming is tussen het ene en het andere en wel een zodanige dat het beeld van het ene zich in het andere vertoont, dat wil zeggen, dat het geestelijke wordt uitgebeeld in het natuurlijke; dus dat het geestelijke is zoals de ziel en het natuurlijke zoals haar lichaam, en dat zij zo door de invloeiing en vandaar door de verbinding één uitmaken, zoals in de wederverwekte mens zijn innerlijke mens, die ook de geestelijke wordt genoemd en zijn uiterlijke mens, die ook de natuurlijke wordt genoemd.

Omdat men heden ten dage zulke dingen niet weet, kan men daarom niet weten wat echtbreken nog verder betekent dan ten aanzien van het lichaam onwettig verbonden worden.

Omdat die kennis heden ten dage, zoals eerder gezegd, onbekend is, is het geoorloofd om de oorzaak te zeggen, waarom echtbreken in de geestelijke zin betekent die dingen verdraaien die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, dus de goede dingen echtbreken en de waarheden vervalsen; de oorzaak hiervan, die heden ten dage verborgen is, is deze dat de echtelijke liefde neerdaalt uit het huwelijk van het goede en het ware, welk huwelijk het hemels huwelijk wordt genoemd.

De liefde die uit de Heer invloeit, die er is tussen het goede en het ware in de hemel, wordt veranderd in de echtelijke liefde op aarde en wel door de overeenstemming; vandaar komt het, dat de vervalsing van het ware een hoererij is en de verdraaiing van het goede een echtbreuk is in de innerlijke zin; vandaar komt het eveneens, dat zij die niet in het goede en het ware van het geloof zijn, ook niet in de echtelijke liefde kunnen zijn; en ook dat zij die in echtbreuk de verkwikking van hun leven vinden, niet langer iets van het geloof kunnen opnemen.

Ik heb door de engelen horen zeggen, dat zodra iemand echtbreuk pleegt op aarde en daarin verkwikking vindt, voor hem de hemel wordt gesloten, dat wil zeggen, dat hij weigert langer daaruit iets van geloof en naastenliefde op te nemen.

Dat heden ten dage in de koninkrijken waar de Kerk is, door de meesten echtbreuk voor niets wordt gehouden, komt omdat de Kerk aan haar einde is en er dus niet langer geloof is, omdat er geen naastenliefde is; het ene immers stemt met het andere overeen; waar geen geloof is, is het valse in de plaats van het ware en het boze in de plaats van het goede en daaruit vloeit voort dat echtbreuk niet meer als misdaad wordt aangemerkt; want wanneer de hemel bij de mens is gesloten, vloeien zulke dingen uit de hel in, zie wat hierover eerder is gezegd en getoond in de nrs. 2727-2759, 4434, 4835, 4837.

Dat boeleren en echtbreken in de innerlijke of geestelijke zin de waarheden en de goedheden van het geloof en de naastenliefde vervalsen en verdraaien en dus ook het valse en het boze bevestigen door tegengestelde aanwendingen uit het Woord, kan vaststaan uit de afzonderlijke plaatsen uit het Woord waar echtbreken, boeleren en hoereren worden genoemd, wat duidelijk zal blijken uit het volgende, bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend: gij hebt gehoereerd vanwege uw naam en hebt uw hoererijen uitgestort over een elk die voorbijging. Gij hebt van uw klederen genomen en u gemaakt kleurrijke offerhoogten en gij hebt daarop gehoereerd; gij hebt genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver dat Ik u gegeven had en gij hebt u beelden van het manlijke gemaakt en gij hebt daarmee gehoereerd. Gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard hebt, genomen en hebt zo geslachtofferd; waren uw hoererijen niet genoeg. Gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, uw naburen groot van vlees en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd om Mij te ergeren. En gij hebt gehoereerd met de zonen van Assur, omdat er voor u geen verzadiging was; met wie gij ook hebt gehoereerd en toch was u niet verzadigd. En gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd tot aan het land van koophandel Chaldea en toch zijt gij daarin niet verzadigd geworden.

De overspelige vrouw neemt in plaats van haar man de vreemden aan. Zij geven aan alle loonhoeren loon, gij echter gaf uw beloningen aan al uw liefhebbers en gij beloonde ze opdat zij tot u van rondom zouden komen tot uw hoererijen. Daarom, o loonhoer, hoor het woord van Jehovah: Ik zal u richten naar de gerichten van de overspeelsters en van de bloedvergietsters’, (Ezechiël 16:1) e.v.

Wie kan niet zien, dat met de hoererijen hier de vervalsingen van het ware en het echtbreken van het goede worden aangeduid; en wie kan hier het kleinste woordje verstaan, indien hij niet weet dat hoererij zulke dingen betekent en ook indien hij niet weet wat betekent: de zonen van Egypte, de zonen van Assur, Chaldea met wie Jeruzalem gezegd wordt te hebben gehoereerd; dat zij niet met die volken zelf heeft gehoereerd, is duidelijk.

Het moet dus worden gezegd wat die teksten in de innerlijke zin betekenen; onder Jeruzalem wordt de verdraaide Kerk verstaan; de klederen daar zijn de waarheden die worden verdraaid; vandaar zijn de valsheden die worden erkend, de kleurrijke offerhoogten; de zonen van Egypte zijn de wetenschappelijke dingen, de zonen van Assur de redeneringen, Chaldea de ontwijding van het ware; dat de klederen de waarheden zijn, zie de nrs. 1073, 2576, 4545, 4763, 5248, 5319, 5954, 6914, 6918; dat de hoogten de erediensten zijn en de gekleurde hoogten hier de eredienst van het valse, nr. 796; de vaten van het sieraad uit goud en zilver zijn de erkentenissen van het goede en het ware; dat de vaten de erkentenissen zijn, nrs. 3068, 3079; dat het goud het goede is, nrs. 113, 1551, 1552, 5658, 6914, 6917; het zilver het ware van het goede, nrs. 1551, 2048, 2954, 5658; de beelden van het manlijke betekenen de schijnbaarheden en de gelijkenissen van het ware, nr. 2046; de zonen en de dochters die zij baarden, zijn de waarheden en de goedheden, die zij verdraaiden; dat de zonen de waarheden zijn, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373; dat de dochters de goedheden zijn, nrs. 489, 2362, 3024; dat de zonen van Egypte de wetenschappelijke dingen zijn, waardoor er verdraaiing is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 2588, 4749, 4964, 4967, 5700, 5702, 6004, 6015, 6125, 6651, 6679, 6683, 6692, 6750, 7296, 7779, 7926; dat Assur de redenering is waardoor de wetenschappelijke dingen de waarheden van het geloof verdraaid en de goedheden ervan geschonden worden, nrs. 119, 1186; de hoererij vermenigvuldigen tot aan het land Chaldea, is tot aan de ontwijding van het ware; dat Chaldea de ontwijding van het ware is, nr. 1368; daaruit blijkt, waarom er wordt gezegd overspelige vrouw en ook loonhoer; eender als van Babel in de Openbaring: ‘Een uit de zeven engelen die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende tot mij: Kom, ik zal u tonen het gericht van de grote loonhoer, zittende op vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij; het was het grote Babylon, de moeder der hoererijen en van de gruwelen der aarde’, (Apocalyps 14:8; 17:1,2,5; 18:3); dat Babylon degenen zijn die de waarheden en de goedheden van de Kerk verdraaien ter wille van de eigen heerschappij en het eigen voordeel en dit tot aan de ontwijding toe, staat vast uit de betekenis van Babel, nrs. 1182, 1183, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, 1327; vandaar komt het, dat Babylon een loonhoer en de moeder der hoererijen wordt genoemd.

Degenen die niets over de innerlijke zin weten, geloven dat de koningen van de aarde die met haar hebben gehoereerd, koningen op aarde of koninkrijken betekenen, maar dat betekenen zij niet, maar de waarheden van het geloof van de Kerk; en met deze hoereren is die verdraaien; dat de koningen de waarheden van het geloof zijn, zie de nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 6148; en dat de aarde de Kerk is, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn der hoererij, wil zeggen dat zij die binnen de Kerk zijn tot dwalingen en waanzinnigheden zijn gebracht door de valsheden uit het boze; dronken worden immers is in dwalingen worden geleid door valse redeneringen en door tegengestelde uitleggingen van het Woord, nr. 1072; de wijn is het valse vanuit het boze, nr. 6377; vandaar is de wijn van de hoererij het valse vanwege de verdraaiing van het ware; dat de aarde de Kerk is, is juist getoond; er wordt gezegd zittend op vele wateren, omdat het op de valsheden is, want de wateren zijn in de echte zin de waarheden en in de tegengestelde zin de valsheden, nrs. 729, 790, 8137, 8138, 8568.

Dat echtbreken en hoereren is de goedheden en waarheden van de Kerk verdraaien, staat ook elders duidelijk vast bij Ezechiël: ‘Er waren twee vrouwen, dochters van één moeder; zij hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem; Ohola hoereerde onder mij en zij beminde haar liefhebbers, de Assyriërs die nabij waren, bekleed met hemelsblauw, overheden en leiders, alle jongemannen des verlangens, ruiters, rijdende op paarden; zij gaf haar hoererijen op hen, de keur van alle zonen van Assur; evenwel verliet zij haar hoererijen uit Egypte niet, want met hen hadden zij gelegen in haar jeugd. Oholiba verdierf haar liefde meer dan zij; en haar hoererijen boven de hoererijen van haar zuster; zij werd verliefd op de zonen van Assur; zij deed tot de hoererijen toe, toen zij geschilderde mannen op de wand zag, de beelden van de Chaldeeën geschilderd met menie; en zij had hen lief bij het opzien van haar ogen; ook kwamen tot haar de zonen van Babel tot samenligging der liefden; zij bevlekten haar met hun hoererij; zij heeft evenwel haar hoererijen vermenigvuldigd, terwijl zij gedacht aan de dagen van de jeugd, waarin zij gehoereerd had in het land van Egypte; zij werd verliefd meer dan de bijwijven van hen’, (Ezechiël 23:2 e.v.).

Ook in deze teksten kan men zien, dat onder de hoererijen de geestelijke hoererijen worden verstaan, dat wil zeggen, de verdraaiingen van het goede en de vervalsingen van het ware, die van de Kerk zijn en verder dat de dingen die in de innerlijke zin vervat zijn, niet aan de dag treden, indien men niet weet wat wordt aangeduid met de zonen van Egypte, met de Assyriërs of de zonen van Assur, met Chaldea en met Babel; want dat niet die naties worden verstaan, maar dat zulke dingen worden verstaan die van het valse zijn, is duidelijk; daarmee immers hebben de inwoonsters van Samaria en Jeruzalem niet gehoereerd; maar wat met Egypte, Assur, Chaldea en Babel wordt aangeduid, zie hiervoor.

Uit wat volgt staat ook vast dat de hoererijen en de echtbreuken in de innerlijke zin de vervalsingen en verdraaiingen van het goede en het ware zijn, dus de echtbreuk ervan, zoals bij Hosea: ‘Twist met ulieder moeder, twist, aangezien zij Mijn echtgenote niet is en Ik haar Echtgenoot niet ben; opdat zij van haar aangezichten de hoererijen zal verwijderen en haar echtbreuken van tussen haar borsten; over haar zonen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij zonen der hoererijen zijn, aangezien hun moeder heeft gehoereerd, zeggende: Ik zal mijn liefhebbers nagaan, die mijn brood en mijn wateren geven, mijn wol en mijn vlas en mijn olie en mijn dranken; Ik zal haar wijnstok en haar vijgenboom verwoesten, waarvan zij zei: Die zijn mij een hoerenloon dat mijn liefhebbers mij gegeven hebben’, (Hosea 2:2-12).

Onder de moeder wordt hier in de innerlijke zin de Kerk verstaan, nrs. 289, 2691, 2717, 4257, 5581, 8897; evenzo onder de echtgenote, nrs. 252, 253, 409, 749, 770; van haar wordt gezegd dat zij geen echtgenote is, omdat zij in verdraaide waarheden is, dat wil zeggen, in valsheden; onder de zonen de waarheden van de Kerk, hier de valsheden, omdat zij zonen der hoererijen worden genoemd, nrs. 489, 491, 533, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704, 4257.

Wat brood, water, wol en vlas en verder olie en drank is, en ook de wijnstok en de vijgenboom, is in die plaatsen getoond, namelijk dat het de goedheden van de liefde en de naastenliefde zijn en verder de innerlijke en de uiterlijke goedheden en waarheden van het geloof, maar in de tegengestelde zin de boosheden en de valsheden, want de goede dingen worden boos en de ware dingen worden vals, wanneer zij worden verdraaid; wat brood is, zie de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 6409; wat de wateren zijn, nrs. 739, 790, 8137, 8138, 8568; wat vlas is, nr. 7601; wat olie, nrs. 886, 3728, 4582; wat drank, nrs. 3069, 3168, 3772, 8562; wat de wijnstok, nrs. 1069, 5113, 6376; wat de vijgenboom, nrs. 4231, 5113; het hoerenloon is het valse van de leer, dat zij voor het ware aanprijzen.

Bij dezelfde: ‘Mijn volk ondervraagt het hout en zijn stok antwoordt hem, omdat de geest der hoererij hen heeft verleid en zij gehoereerd hebben van onder hun god; op de kruinen der bergen slachtofferen zij en op de heuvelen roken zij, deswege hoereren uw dochters en uw schoondochters bedrijven overspel.

Indien gij hoereert Israël, dat Juda niet schuldig zal worden; zal Ik niet bezoeken over uw dochters, omdat zij hoereren en over uw schoondochters, omdat zij echtbreken; omdat deze delen met de hoeren en met de veile deernen slachtofferen’, (Hosea 4:11 e.v.); hoereren onder hun god, staat voor het ware verdraaien, want met god wordt in de innerlijke zin het ware aangeduid en in de tegengestelde zin het valse, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 4295, 4402, 4544, 7010, 7268, 7873, 8301, 8867; de bergen en de heuvels zijn de liefden; hier de liefden van zich en van de wereld, nrs. 795, 796, 1691, 2722, 6435; het hout dat wordt ondervraagd, is het goede van de verkwikking van de een of andere begeerte, nr. 643; de stok die antwoordt, is de denkbeeldige macht uit het verstandelijk eigene, nrs. 4013, 4015, 4876, 4936, 7011, 7026.

Omdat de goden in de echte zin waarheden betekenen en in de tegengestelde zin valsheden, wordt daarom met de ware dingen vervalsen en de goede dingen echtbreken aangeduid ‘vreemde goden nahoereren’, zoals achter Baäl, achter Moloch, achter de afgoden, (Ezechiël 6:9; Leviticus 20:5) en elders.

Hieruit nu kan vaststaan wat wordt verstaan onder echtbreken en hoererijen in de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Gijlieden nadert hiertoe, gij zonen der toveres, gij overspelig zaad en zij heeft gehoereerd; tegen wie maakt gij u lustig, tegen wie spert gij de mond wijd open en steekt gij de tong lang uit; zijt gij niet geborenen der overtreding, een zaad der leugen, u die gloeit van lust voor de goden onder alle groene boom’, (Jesaja 57:3-5).

Bij dezelfde: ‘Het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, Jehovah zal Tyrus bezoeken, opdat zij wederkeert tot haar hoerenloon en zij hoereert met alle koninkrijken van de aarde over de aangezichten van het wereldrond’, (Jesaja 23:17,18).

Bij Jeremia: ‘En een man heeft zijn echtgenote heengezonden en zij is van hem heengegaan en werd van een andere man; zij heeft gehoereerd met vele genoten. Gij hebt het land ontwijd met uw hoererijen en uw boosheid. Hebt gij gezien wat de afgekeerde Israël gedaan heeft; deze was heengaande op alle hoge berg en onder alle groene boom en gij hoereerde daar. Ook haar trouweloze zuster Juda ging heen en ook zij heeft gehoereerd, dermate dat zij door de stem van haar hoererij het land heeft ontwijd; zij heeft geboeleerd met steen en met hout’, (Jeremia 3:1-10).

Bij dezelfde: ‘Dit is uw lot dat gij Mij hebt vergeten en op leugen hebt vertrouwd; uw echtbreuken en uw gehinnik, de snoodheid van uw hoererij, op de heuvels, in het veld heb Ik uw gruwelen gezien; wee u, Jeruzalem’, (Jeremia 13:25,27).

Bij dezelfde: ‘Tegen de profeten: Het land is vol van echtbrekers, omdat het land vanwege de vervloeking treurt; de weiden van de woestijn zijn verdord; omdat zowel de profeten als de priesters huichelarij bedrijven. In de profeten van Jeruzalem heb Ik ook een huiveringwekkende verstoktheid gezien, door te echtbreken en door te gaan in leugen; zij hebben de handen van de bozen bevestigd; zij spreken het gezicht van hun hart, niet uit de mond van Jehovah’, (Jeremia 23:9,10) e.v.

Bij dezelfde: ‘Zij hebben een dwaasheid in Israël gedaan en geboeleerd met de vrouwen van hun genoten en zij hebben het woord in Mijn Naam leugenachtig gesproken dat Ik hun niet geboden heb’, (Jeremia 29:23).

Hieruit blijkt duidelijk dat echtbreken en boeleren is de waarheden van het Woord ontvouwen en verdraaien vanuit het hart, dat wil zeggen uit het eigene, dus zoals de liefde van zich en van de wereld het aanraden; bijgevolg is het leugens, dat wil zeggen, valsheden spreken, zoals openlijk wordt gezegd.

Bovendien bij Hosea: ‘Verblijd u niet, o Israël, omdat gij gehoereerd hebt van onder uw god; gij hebt hoerenloon bemind op alle dorsvloeren de korens’, (Hosea 9:1).

Bij dezelfde: ‘Jehovah sprak tot Hosea: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen en kinderen der hoererijen, omdat het land al hoererende heeft gehoereerd van achter Jehovah’, (Hosea 1:2).

Bij Nahum: ‘Wee der stad der bloeden, vanwege de veelheid van de hoererijen van de hoer, goed van gunst, meesteres der toverijen, die de natiën verkoopt door haar hoererijen en de families door haar toverijen’, (Nahum 3:1,4).

Bij Mozes: ‘Uw zonen zullen weidende zijn in de woestijn 40 jaren en zullen uw hoererijen dragen 40 jaren, naar het getal der dagen in welke gij het land verspied hebt, elke dag voor een jaar zult gij uw ongerechtigheid dragen’, (Numeri 14:33,34)

Omdat hoererijen op aarde overeenstemmen met de vervalsingen van het ware en de echtbreuk van het goede, was er daarom ‘de doodstraf voor echtbrekers’, (Leviticus 20:10) en ‘moest de dochter van een man-priester, indien zij zich ontwijdde door te hoereren, met vuur worden verbrand’, (Leviticus 21:9; en verder ‘dat niet enige dochter in Israël zou worden blootgesteld aan hoererij’, (Leviticus 19:29); evenzo dat ‘een bastaard niet zou komen in de vergadering van Jehovah, zelfs niet zijn tiende geslacht’, Deuteronomium 23:2).

En dat ‘geen hoerenloon gebracht mocht worden in het huis van Jehovah, omdat het een gruwel was’, (Deuteronomium 23:18).

Hieruit staat nu ten volle vast wat met echtbreken wordt aangeduid, namelijk dat dit in de innerlijke zin is echtbreuk plegen, in de uitbeeldende innerlijke zin afgoden en andere goden vereren door zulke dingen die van de Kerk zijn; dus de uiterlijke en innerlijke afgodische dingen; in de geestelijke innerlijke zin worden echter de echtbrekingen van het goede en de verdraaiingen van het ware aangeduid.

Hieruit blijkt duidelijk, vanwaar het komt dat echtbreuk in zich in zich goddeloos is en gruwelen wordt genoemd, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het valse en het boze, dat het helse huwelijk is; en omgekeerd, waarom echte huwelijken heilig zijn, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het goede en het ware, dat het hemelse huwelijk is; ja zelfs daalt de ware echtelijke liefde uit het huwelijk van het goede en het ware neer, dus uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer; maar de liefde van echtbreuk uit het huwelijk van het valse en het boze, dus uit de hel, dat wil zeggen, uit de duivel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5113

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5113. En zie, een wijnstok voor mij; dat dit het verstandelijke betekent, staat vast uit de betekenis van de wijnstok, namelijk het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is, waarover hierna. Omdat met de schenker het aan het verstandelijke deel onderworpen zinlijke wordt aangeduid en hier wordt gehandeld over de invloeiing van het verstandelijke in het daaraan ondergeschikte zinlijke, verscheen daarom in de droom een wijnstok met scheuten, bloesem, trossen en druiven, waarmee de invloeiing en de wedergeboorte van dat zinlijke wordt beschreven. Wat het verstandelijke van de geestelijke Kerk betreft, moet men weten dat waar in het Woord over die Kerk wordt gehandeld, ook hier en daar over het verstandelijke ervan wordt gehandeld; de oorzaak hiervan is dat het het verstandelijke deel bij de mens van die Kerk is, dat wordt wederverwekt; in het algemeen zijn er immers twee Kerken, namelijk: de hemelse en de geestelijke; de hemelse Kerk is bij de mens die ten aanzien van het wilsdeel kan worden wederverwekt of de Kerk worden, maar de geestelijke Kerk is bij de mens die, zoals gezegd, alleen ten aanzien van het verstandelijke deel kan worden wederverwekt. De Oudste Kerk die voor de vloed was, was hemels, omdat er bij hen die van haar waren, in het wilsdeel iets ongerepts was; maar de Oude Kerk, die na de vloed was, was geestelijk, omdat er bij hen die van haar waren, niet in het wilsdeel maar in het verstandsdeel iets ongerepts was; vandaar nu komt het dat waar in het Woord wordt gehandeld over de geestelijke Kerk, ten dele ook over haar verstandelijke wordt gehandeld, zie hierover de nrs. 640, 641, 765, 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 1555, 2124, 2256, 2669, 4328, 4493.

Dat het verstandelijke deel bij hen die van de geestelijke Kerk zijn, wordt wederverwekt, kan ook hieruit vaststaan dat de mens van die Kerk geen doorvatting van het ware vanuit het goede heeft, zoals diegenen hebben gehad die van de hemelse Kerk waren, maar het ware dat van het geloof is, eerst moet aanleren en het verstandelijke in zich moet opnemen en zo vanuit het ware leren kennen wat het goede is; en nadat hij dat heeft leren kennen, kan hij het denken en daarna willen en tenslotte doen en dan wordt uit de Heer een nieuwe wil bij hem in het verstandsdeel gevormd; en hierdoor wordt de geestelijke mens door de Heer in de hemel geheven, terwijl wel het boze in zijn eigen wil achterblijft en dat dan op een wonderbaarlijke wijze wordt afgescheiden en dit door een hogere kracht, waardoor hij wordt afgehouden van het boze en gehouden wordt in het goede. De mens van de hemelse Kerk echter werd wederverwekt ten aanzien van het wilsdeel, door zich vanaf kindsheid te doordrenken met het goede van de naastenliefde en wanneer hij dat had doorvat, werd hij in de doorvatting van de liefde tot de Heer geleid; vandaar verschenen hem alle ware dingen van het geloof in het verstandelijke zoals in een spiegel; het verstand en de wil maakten bij hem volstrekt één gemoed, want bij hen werd wat in de wil was, in het verstand doorvat; hierin bestond de ongereptheid van de eerste mens, met wie de hemelse Kerk wordt aangeduid. Dat de wijnstok het verstandelijke van de geestelijke Kerk is, staat meermalen elders vast uit het Woord, zoals bij Jeremia:

‘Wat hebt gij te doen met de weg van Egypte, om de wateren van Sichor te drinken; of wat hebt gij te doen met de weg van Assyrië, om de wateren der rivier te drinken; Ik had u toch geplant tot een gans edele wijnstok, een zaad der waarheid; hoe dan zijt gij Mij verkeerd in ontaarde ranken van een vreemde wijnstok’, (Jeremia 2:18, 21);

dit gaat over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, nrs. 3654, 4286; Egypte en de wateren van Sichor voor de wetenschappelijke dingen die verdraaien, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462; Assyrië en de wateren der rivier voor de redenering vanuit die dingen, namelijk de wetenschappelijke, tegen het goede van het leven en het ware van het geloof, nr. 119, 1186;

de edele wijnstok voor de mens van de geestelijke Kerk, die wijnstok wordt genoemd vanwege het verstandelijke; de ontaarde ranken van een vreemde wijnstok, voor de mens van de verdraaide Kerk.

Bij Ezechiël:

‘Een raadsel en een gelijkenis aangaande het huis Israëls: Een grote arend nam van het zaad des lands en legde het in een zaadakker; het sproot uit en het werd tot een weelderige wijnstok, nederig van wasdom, aldus dat zijn ranken naar hem omzagen en zijn wortelen onder hem waren; zo werd hij tot een wijnstok die ranken maakte en scheuten uitzond tot de arend; deze wijnstok plooide zijn wortelen aan en zond zijn ranken tot hem uit, in een goede veld bij vele wateren; hij was geplant om tak te maken, opdat hij zou zijn tot een wijnstok der grootsheid’, (Ezechiël 17:3, 5-8);

de arend voor het redelijke, nr. 3901; het zaad des lands voor het ware van de Kerk, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3310, 3373;

dat het werd tot een weelderige wijnstok en tot een wijnstok der grootsheid, staat voor tot een geestelijke Kerk, die wijnstok wordt genoemd vanwege de wijn die daaruit is en die het geestelijk goede betekent of het goede van de naastenliefde waar vanuit het ware van het geloof is, ingeplant in het verstandelijke deel.

Bij dezelfde:

‘Uw moeder was als een wijnstok in uw gelijkenis, geplant aan de wateren, vruchtdragend en hij werd vol takken vanwege vele wateren; daarvandaan werden hem de roeden der sterkte tot scepters der heersers; en zijn gestalte verhief zich boven tussen de verstrengelde takken, zodat hij verscheen door zijn hoogte in de veelheid der ranken’, (Ezechiël 19:10);

hier ook over Israël, met wie de geestelijke Kerk wordt aangeduid, die met de wijnstok wordt vergeleken om een zelfde oorzaak, waarover hier vlak voor; daar worden haar afleidingen beschreven tot aan de laatste toe in de natuurlijke mens, namelijk tot aan de wetenschappelijke dingen vanuit de zinlijke dingen, te weten de verstrengelde takken, nr. 2831.

Bij Hosea:

‘Ik zal voor Israël zijn als de dauw; zijn takken zullen gaan en zijn eer zal zijn als des olijfsbooms en hij zal een geur hebben als des Libanons; wederkeren zullen de in zijn schaduw wonenden; zij zullen het koren levend maken en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis is als de wijn van Libanon; Efraïm, wat heb Ik langer met de afgoden van doen’, (Hosea 14:6-9);

Israël voor de geestelijke Kerk, waarvan de bloei met de wijnstok en waarvan de gedachtenis met de wijn van Libanon wordt vergeleken, vanwege het in het verstandelijke geplante goede van het geloof; Efraïm is het verstandelijke van de geestelijke Kerk, nr. 3969.

Bij Zacharia:

‘De overblijfselen des volks, het zaad des vredes, de wijnstok zal zijn vrucht geven en de aarde zal haar inkomen geven en de hemelen zullen hun dauw geven’, (Zacharia 8:11, 12);

de overblijfselen des volks voor de door de Heer in de innerlijke mens verborgen ware dingen, nrs. 468, 530, 560, 561, 660, 798, 1050, 1738, 1906, 2284; het zaad des vredes voor het goede daar; de wijnstok voor het verstandelijke.

Bij Maleachi:

‘Ik zal voor u de verteerder schelden, dat hij u niet de vrucht des lands verderve; noch zal u de wijnstok beroofd zijn in het veld’, (Maleachi 3:11, 12);

de wijnstok voor het verstandelijke; de wijnstok wordt niet beroofd genoemd wanneer het verstandelijke niet verstoken is van de ware en de goede dingen van het geloof; daarentegen een lege wijnstok, wanneer daar de valse dingen zijn en daaruit de boze dingen; bij Hosea:

‘Israël is een ledige wijnstok, hij maakt vrucht, die aan hem gelijk is’, (Hosea 10:1).

Bij Mozes:

‘Hij zal aan de wijnstok zijn ezelsveulen binden en aan de edele wijnstok de zoon van zijn ezelin, nadat hij zijn bekleedsel gewassen zal hebben in de wijn en zijn omhulsel in het bloed der druiven’, (Genesis 49:11);

de profetie van Jakob, toen Israël, over de twaalf zonen, daar over Jehuda, door wie de Heer wordt uitgebeeld, nr. 3881;

de wijnstok daar voor het verstandelijke dat van de geestelijke Kerk is en de edele wijnstok voor het verstandelijke dat van de hemelse Kerk is.

Bij David:

‘Jehovah, Gij hebt een wijnstok uit Egypte doen vertrekken, Gij hebt de natiën uitgedreven en Gij hebt die geplant; Gij hebt gereinigd vóór die en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land heeft vervuld; de bergen zijn bedekt geweest met zijn schaduw en met de takken van de cederboom Gods; Gij hebt zijn scheuten uitgezonden tot aan de zee en tot aan de Eufraat zijn takjes; de ever uit het woud vertreedt hem en het wilde dier der velden weidt hem af’, (Psalm 80:9-12, 14);

de wijnstok uit Egypte in de hoogste zin voor de Heer; de verheerlijking van Zijn Menselijke wordt met hem en met zijn scheuten beschreven; in de innerlijke zin is de wijnstok daar de geestelijke Kerk en de mens van die Kerk, zodanig als hij is wanneer hij ten aanzien van het verstandelijke en het wilsdeel door de Heer is nieuw gemaakt of wederverwekt; de ever in het woud is het valse en het wilde dier der velden is het boze, die de Kerk ten aanzien van het geloof in de Heer vernietigen.

Bij Johannes:

‘De engel zond zijn sikkel op de aarde en wijnoogstte de wijnstok der aarde en wierp hem in de grote wijnpersbak des toorns Gods; getreden werd de wijnpersbak buiten de stad en het bloed ging uit de wijnpersbak tot aan de tomen der paarden’, (Openbaring 14:19, 20);

de wijnstok der aarde wijnoogsten, voor het verstandelijke van de Kerk vernietigen; en omdat met de wijnstok dat verstandelijke wordt aangeduid, wordt er ook gezegd dat het bloed uit de wijnpersbak uitging tot aan de tomen der paarden; met de paarden immers worden de verstandelijke dingen aangeduid, nrs. 2761, 2762, 3217.

Bij Jesaja:

‘Het zal te dien dage geschieden dat elke plaats waarin duizend wijnstokken geweest zijn voor duizend zilverlingen, zal zijn tot doornbos en doornheg’, (Jesaja 7:23).

Bij dezelfde:

‘De bewoners des lands zullen uitgebrand worden en de mens zal zeldzaam gelaten worden, de most zal rouwen en de wijnstok zal kwijnen’, (Jesaja 24:6, 7).

Bij dezelfde:

‘Zij zullen zich op de borsten slaan over de velden van onvermengde wijn, over de vruchtdragende wijnstok; op het land Mijns volks klimt op de doorn, de distel’, (Jesaja 32:12-14);

op die plaatsen wordt gehandeld over de verwoesting van de geestelijke Kerk ten aanzien van het goede en het ware van het geloof en dus ten aanzien van het verstandelijke, want het ware en het goede van het geloof is, zoals eerder gezegd, in het verstandelijke deel van de mens van die Kerk. Eenieder kan zien dat daar onder de wijnstok niet de wijnstok wordt verstaan en onder de aarde niet de aarde, maar iets zodanigs dat van de Kerk is. Omdat de wijnstok in de echte zin het goede van het verstandelijke betekent en de vijgenboom het goede van het natuurlijke, of wat hetzelfde is, de wijnstok het goede van de innerlijke mens en de vijgenboom het goede van de uiterlijke, wordt daarom meermalen in het Woord daar waar de wijnstok wordt vermeld ook de vijgenboom genoemd, zoals in deze plaatsen; bij Jeremia:

‘Al voleindende zal Ik hen voleinden, geen druiven in de wijnstok, noch vijgen in de vijgenboom en het blad is afgevallen’, (Jeremia 8:13).

Bij dezelfde:

‘Ik zal over ulieden aanbrengen een natie van verre, o huis Israëls, die zal eten uw wijnstok en uw vijgenboom’, (Jeremia 5:15, 17).

Bij Hosea:

‘Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgenboom’, (Hosea 2:12).

Bij Joël:

‘Een natie is geklommen op Mijn land, zij heeft Mijn wijnstok gesteld tot woestheid en Mijn vijgenboom tot schuim, al ontblotende heeft zij hem ontbloot en voortgeworpen, zijn ranken zijn wit geworden; de wijnstok is verdord en de vijgenboom kwijnt’, (Joël 1:6, 7, 12).

Bij dezelfde:

‘Vreest niet, gij beesten Mijner velden, omdat de habitakels der woestijn grasrijk zijn geworden, omdat de boom zijn vrucht heeft gemaakt en de vijgenboom en de wijnstok zullen hun kracht geven’, (Joël 2:22, 23).

Bij David: ’Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom en Hij brak de boom van hun grens’, (Psalm 105:33) Bij Habakuk: ’De vijgenboom zal niet bloeien en geen inkomen in de wijnstokken’, (Habakuk 3:17).

Bij Micha:

‘Vanuit Zion zal de leer uitgaan en het Woord van Jehovah vanuit Jeruzalem; zij zullen zitten eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom en ook geen verschrikker’, (Micha 4:2, 4).

Bij Zacharia:

‘Te dien dage zult gijlieden roepen de man tot zijn metgezel, onder de wijnstok en onder de vijgenboom’, (Zacharia 3:10). In het eerste Boek der Koningen:

‘In de tijd van Salomo was vrede van alle overgangen aan de omtrek en Juda en Israël woonde in vertrouwen, eenieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom’, (1 Koningen 4:24, 25);

dat de vijgenboom het goede van de natuurlijke of de uiterlijke mens is, zie nr. 217.

Dat de wijnstok het nieuwe of het door het goede vanuit het ware en door het ware vanuit het goede wederverwekte verstandelijke is, staat vast uit de woorden van de Heer tot de discipelen, nadat Hij het Heilig Avondmaal had ingesteld, bij Mattheüs:

‘Ik zeg u dat Ik van nu aan niet zal drinken van dit gewas des wijnstoks, tot op die dag wanneer Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het koninkrijk van Mijn Vader’, (Mattheüs 26:29);

het goede vanuit het ware en het ware vanuit het goede, waardoor het verstandelijke nieuw wordt of de mens geestelijk wordt, wordt aangeduid met het gewas des wijnstoks; de toe-eigening ervan wordt aangeduid met drinken; dat drinken toe-eigenen is en dat het wordt gezegd met betrekking tot het ware, zie nr. 3168;

dat dit niet ten volle plaatsvindt dan in het andere leven, wordt aangeduid met, ‘tot op die dag dat Ik met u hetzelve nieuw zal drinken in het koninkrijk van Mijn Vader’; dat onder het gewas des wijnstoks niet most noch wijn wordt verstaan, maar iets hemels dat van het rijk van de Heer is, blijkt duidelijk. Omdat het verstandelijke van de geestelijke mens nieuw wordt en wederverwekt wordt door het Ware dat enig en alleen uit de Heer is, vergelijkt de Heer Zich daarom met de wijnstok en vergelijkt Hij hen die worden geplant in het ware dat uit Hem is en dus in Hem, met ranken en het goede dat daaruit is, met de vrucht, bij Johannes:

‘Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier; alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg, maar alle rank die vrucht draagt, die zal Hij snoeien, opdat zij meer vrucht drage. Blijft in Mij, ook Ik in u, gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf indien zij niet blijft in de wijnstok en dus ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, gij de ranken; die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, omdat gij zonder Mij niet wat ook doen kunt; dit is Mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad’, (Johannes 15:1-5, 12). Omdat de wijnstok in de hoogste zin de Heer betekent ten aanzien van het Goddelijk ware en vandaar in de innerlijke zin de mens van de geestelijke Kerk, betekent daarom de wijngaard de geestelijke Kerk zelf, nrs. 1069, 3220. Omdat de Nazireeër de hemelse mens uitbeeldde en deze wordt wederverwekt door het goede van de liefde, maar niet door het ware van het geloof zoals de geestelijke mens, dus de hemelse mens niet ten aanzien van het verstandelijke maar ten aanzien van het wilsdeel, zoals eerder gezegd, was het daarom de Nazireeër verboden, ‘wat ook te eten dat zou uitgaan uit de wijnstok’ en dus ‘ook wijn te drinken’, (Numeri 6:3, 4; Richteren 13:14);

hieruit blijkt eveneens dat met de wijnstok het verstandelijke wordt aangeduid dat van de geestelijke mens is, zoals getoond. Dat de Nazireeër de hemelse mens heeft uitgebeeld, zie nr. 3301. Daaruit kan men ook zien dat men geenszins kan weten waarom de Nazireeër verboden was al wat uit de wijnstok zou uitgaan, behalve tal van andere dingen over hem, tenzij men weet wat de wijnstok in de eigenlijke zin betekent en verder tenzij men weet dat er de hemelse Kerk en de geestelijke Kerk is en dat de mens van de hemelse Kerk anders wordt wederverwekt dan de mens van de geestelijke Kerk; eerstgenoemde door een aan het wilsdeel ingeplant zaad, laatstgenoemde door een aan het verstandsdeel ingeplant zaad; zulke verborgenheden liggen in de innerlijke zin van het Woord verborgen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl