Bible

 

Hosea 1

Studie

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel.

2 Het begin van het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.

3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde hem een zoon.

4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreel, want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreel bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden.

5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal, in het dal van Jizreel.

6 En zij ontving wederom, en baarde een dochter; en Hij zeide tot hem: Noem haar naam Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israels, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren.

7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen door den HEERE, hun God, en Ik zal ze niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiteren.

8 Als zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon.

9 En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.

10 Nochtans zal het getal der kinderen Israels zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.

11 En de kinderen van Juda, en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreel zal groot zijn. [ (Hosea 1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama. ]

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8904

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8904. Gij zult niet echtbreken; dat dit betekent dat men de dingen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, niet moet verdraaien, dus het Woord niet moet aanwenden om valsheden en boosheden te bevestigen en verder dat men de wetten van de orde niet moet omkeren, staat vast uit de betekenis van echtbreken, boeleren en hoereren, namelijk in de geestelijke of innerlijke zin goedheden verdraaien en waarheden vervalsen die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn; en omdat dit met echtbreken wordt aangeduid, wordt ook aangeduid het Woord aanwenden om boosheden en valsheden te bevestigen, want het Woord is de eigenlijke leer zelf van het geloof en van de naastenliefde en de verdraaiing van het ware en het goede daar, is de aanwending tot valsheden en boosheden.

Dat dit met echtbreken en boeleren in de geestelijke zin wordt aangeduid, weet heden ten dage nauwelijks iemand; de oorzaak hiervan is dat heden ten dage binnen de Kerk door weinigen wordt geweten wat het geestelijke is en hoedanig dit verschilt van het natuurlijke en nauwelijks door iemand, dat er een overeenstemming is tussen het ene en het andere en wel een zodanige dat het beeld van het ene zich in het andere vertoont, dat wil zeggen, dat het geestelijke wordt uitgebeeld in het natuurlijke; dus dat het geestelijke is zoals de ziel en het natuurlijke zoals haar lichaam, en dat zij zo door de invloeiing en vandaar door de verbinding één uitmaken, zoals in de wederverwekte mens zijn innerlijke mens, die ook de geestelijke wordt genoemd en zijn uiterlijke mens, die ook de natuurlijke wordt genoemd.

Omdat men heden ten dage zulke dingen niet weet, kan men daarom niet weten wat echtbreken nog verder betekent dan ten aanzien van het lichaam onwettig verbonden worden.

Omdat die kennis heden ten dage, zoals eerder gezegd, onbekend is, is het geoorloofd om de oorzaak te zeggen, waarom echtbreken in de geestelijke zin betekent die dingen verdraaien die van de leer van het geloof en van de naastenliefde zijn, dus de goede dingen echtbreken en de waarheden vervalsen; de oorzaak hiervan, die heden ten dage verborgen is, is deze dat de echtelijke liefde neerdaalt uit het huwelijk van het goede en het ware, welk huwelijk het hemels huwelijk wordt genoemd.

De liefde die uit de Heer invloeit, die er is tussen het goede en het ware in de hemel, wordt veranderd in de echtelijke liefde op aarde en wel door de overeenstemming; vandaar komt het, dat de vervalsing van het ware een hoererij is en de verdraaiing van het goede een echtbreuk is in de innerlijke zin; vandaar komt het eveneens, dat zij die niet in het goede en het ware van het geloof zijn, ook niet in de echtelijke liefde kunnen zijn; en ook dat zij die in echtbreuk de verkwikking van hun leven vinden, niet langer iets van het geloof kunnen opnemen.

Ik heb door de engelen horen zeggen, dat zodra iemand echtbreuk pleegt op aarde en daarin verkwikking vindt, voor hem de hemel wordt gesloten, dat wil zeggen, dat hij weigert langer daaruit iets van geloof en naastenliefde op te nemen.

Dat heden ten dage in de koninkrijken waar de Kerk is, door de meesten echtbreuk voor niets wordt gehouden, komt omdat de Kerk aan haar einde is en er dus niet langer geloof is, omdat er geen naastenliefde is; het ene immers stemt met het andere overeen; waar geen geloof is, is het valse in de plaats van het ware en het boze in de plaats van het goede en daaruit vloeit voort dat echtbreuk niet meer als misdaad wordt aangemerkt; want wanneer de hemel bij de mens is gesloten, vloeien zulke dingen uit de hel in, zie wat hierover eerder is gezegd en getoond in de nrs. 2727-2759, 4434, 4835, 4837.

Dat boeleren en echtbreken in de innerlijke of geestelijke zin de waarheden en de goedheden van het geloof en de naastenliefde vervalsen en verdraaien en dus ook het valse en het boze bevestigen door tegengestelde aanwendingen uit het Woord, kan vaststaan uit de afzonderlijke plaatsen uit het Woord waar echtbreken, boeleren en hoereren worden genoemd, wat duidelijk zal blijken uit het volgende, bij Ezechiël: ‘Zoon des mensen, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend: gij hebt gehoereerd vanwege uw naam en hebt uw hoererijen uitgestort over een elk die voorbijging. Gij hebt van uw klederen genomen en u gemaakt kleurrijke offerhoogten en gij hebt daarop gehoereerd; gij hebt genomen de vaten van uw sieraad van Mijn goud en van Mijn zilver dat Ik u gegeven had en gij hebt u beelden van het manlijke gemaakt en gij hebt daarmee gehoereerd. Gij hebt uw zonen en uw dochters, die gij Mij gebaard hebt, genomen en hebt zo geslachtofferd; waren uw hoererijen niet genoeg. Gij hebt gehoereerd met de zonen van Egypte, uw naburen groot van vlees en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd om Mij te ergeren. En gij hebt gehoereerd met de zonen van Assur, omdat er voor u geen verzadiging was; met wie gij ook hebt gehoereerd en toch was u niet verzadigd. En gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd tot aan het land van koophandel Chaldea en toch zijt gij daarin niet verzadigd geworden.

De overspelige vrouw neemt in plaats van haar man de vreemden aan. Zij geven aan alle loonhoeren loon, gij echter gaf uw beloningen aan al uw liefhebbers en gij beloonde ze opdat zij tot u van rondom zouden komen tot uw hoererijen. Daarom, o loonhoer, hoor het woord van Jehovah: Ik zal u richten naar de gerichten van de overspeelsters en van de bloedvergietsters’, (Ezechiël 16:1) e.v.

Wie kan niet zien, dat met de hoererijen hier de vervalsingen van het ware en het echtbreken van het goede worden aangeduid; en wie kan hier het kleinste woordje verstaan, indien hij niet weet dat hoererij zulke dingen betekent en ook indien hij niet weet wat betekent: de zonen van Egypte, de zonen van Assur, Chaldea met wie Jeruzalem gezegd wordt te hebben gehoereerd; dat zij niet met die volken zelf heeft gehoereerd, is duidelijk.

Het moet dus worden gezegd wat die teksten in de innerlijke zin betekenen; onder Jeruzalem wordt de verdraaide Kerk verstaan; de klederen daar zijn de waarheden die worden verdraaid; vandaar zijn de valsheden die worden erkend, de kleurrijke offerhoogten; de zonen van Egypte zijn de wetenschappelijke dingen, de zonen van Assur de redeneringen, Chaldea de ontwijding van het ware; dat de klederen de waarheden zijn, zie de nrs. 1073, 2576, 4545, 4763, 5248, 5319, 5954, 6914, 6918; dat de hoogten de erediensten zijn en de gekleurde hoogten hier de eredienst van het valse, nr. 796; de vaten van het sieraad uit goud en zilver zijn de erkentenissen van het goede en het ware; dat de vaten de erkentenissen zijn, nrs. 3068, 3079; dat het goud het goede is, nrs. 113, 1551, 1552, 5658, 6914, 6917; het zilver het ware van het goede, nrs. 1551, 2048, 2954, 5658; de beelden van het manlijke betekenen de schijnbaarheden en de gelijkenissen van het ware, nr. 2046; de zonen en de dochters die zij baarden, zijn de waarheden en de goedheden, die zij verdraaiden; dat de zonen de waarheden zijn, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3373; dat de dochters de goedheden zijn, nrs. 489, 2362, 3024; dat de zonen van Egypte de wetenschappelijke dingen zijn, waardoor er verdraaiing is, nrs. 1164, 1165, 1186, 1462, 2588, 4749, 4964, 4967, 5700, 5702, 6004, 6015, 6125, 6651, 6679, 6683, 6692, 6750, 7296, 7779, 7926; dat Assur de redenering is waardoor de wetenschappelijke dingen de waarheden van het geloof verdraaid en de goedheden ervan geschonden worden, nrs. 119, 1186; de hoererij vermenigvuldigen tot aan het land Chaldea, is tot aan de ontwijding van het ware; dat Chaldea de ontwijding van het ware is, nr. 1368; daaruit blijkt, waarom er wordt gezegd overspelige vrouw en ook loonhoer; eender als van Babel in de Openbaring: ‘Een uit de zeven engelen die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende tot mij: Kom, ik zal u tonen het gericht van de grote loonhoer, zittende op vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij; het was het grote Babylon, de moeder der hoererijen en van de gruwelen der aarde’, (Apocalyps 14:8; 17:1,2,5; 18:3); dat Babylon degenen zijn die de waarheden en de goedheden van de Kerk verdraaien ter wille van de eigen heerschappij en het eigen voordeel en dit tot aan de ontwijding toe, staat vast uit de betekenis van Babel, nrs. 1182, 1183, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, 1327; vandaar komt het, dat Babylon een loonhoer en de moeder der hoererijen wordt genoemd.

Degenen die niets over de innerlijke zin weten, geloven dat de koningen van de aarde die met haar hebben gehoereerd, koningen op aarde of koninkrijken betekenen, maar dat betekenen zij niet, maar de waarheden van het geloof van de Kerk; en met deze hoereren is die verdraaien; dat de koningen de waarheden van het geloof zijn, zie de nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 6148; en dat de aarde de Kerk is, nrs. 566, 662, 1067, 1262, 1413, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn der hoererij, wil zeggen dat zij die binnen de Kerk zijn tot dwalingen en waanzinnigheden zijn gebracht door de valsheden uit het boze; dronken worden immers is in dwalingen worden geleid door valse redeneringen en door tegengestelde uitleggingen van het Woord, nr. 1072; de wijn is het valse vanuit het boze, nr. 6377; vandaar is de wijn van de hoererij het valse vanwege de verdraaiing van het ware; dat de aarde de Kerk is, is juist getoond; er wordt gezegd zittend op vele wateren, omdat het op de valsheden is, want de wateren zijn in de echte zin de waarheden en in de tegengestelde zin de valsheden, nrs. 729, 790, 8137, 8138, 8568.

Dat echtbreken en hoereren is de goedheden en waarheden van de Kerk verdraaien, staat ook elders duidelijk vast bij Ezechiël: ‘Er waren twee vrouwen, dochters van één moeder; zij hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem; Ohola hoereerde onder mij en zij beminde haar liefhebbers, de Assyriërs die nabij waren, bekleed met hemelsblauw, overheden en leiders, alle jongemannen des verlangens, ruiters, rijdende op paarden; zij gaf haar hoererijen op hen, de keur van alle zonen van Assur; evenwel verliet zij haar hoererijen uit Egypte niet, want met hen hadden zij gelegen in haar jeugd. Oholiba verdierf haar liefde meer dan zij; en haar hoererijen boven de hoererijen van haar zuster; zij werd verliefd op de zonen van Assur; zij deed tot de hoererijen toe, toen zij geschilderde mannen op de wand zag, de beelden van de Chaldeeën geschilderd met menie; en zij had hen lief bij het opzien van haar ogen; ook kwamen tot haar de zonen van Babel tot samenligging der liefden; zij bevlekten haar met hun hoererij; zij heeft evenwel haar hoererijen vermenigvuldigd, terwijl zij gedacht aan de dagen van de jeugd, waarin zij gehoereerd had in het land van Egypte; zij werd verliefd meer dan de bijwijven van hen’, (Ezechiël 23:2 e.v.).

Ook in deze teksten kan men zien, dat onder de hoererijen de geestelijke hoererijen worden verstaan, dat wil zeggen, de verdraaiingen van het goede en de vervalsingen van het ware, die van de Kerk zijn en verder dat de dingen die in de innerlijke zin vervat zijn, niet aan de dag treden, indien men niet weet wat wordt aangeduid met de zonen van Egypte, met de Assyriërs of de zonen van Assur, met Chaldea en met Babel; want dat niet die naties worden verstaan, maar dat zulke dingen worden verstaan die van het valse zijn, is duidelijk; daarmee immers hebben de inwoonsters van Samaria en Jeruzalem niet gehoereerd; maar wat met Egypte, Assur, Chaldea en Babel wordt aangeduid, zie hiervoor.

Uit wat volgt staat ook vast dat de hoererijen en de echtbreuken in de innerlijke zin de vervalsingen en verdraaiingen van het goede en het ware zijn, dus de echtbreuk ervan, zoals bij Hosea: ‘Twist met ulieder moeder, twist, aangezien zij Mijn echtgenote niet is en Ik haar Echtgenoot niet ben; opdat zij van haar aangezichten de hoererijen zal verwijderen en haar echtbreuken van tussen haar borsten; over haar zonen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij zonen der hoererijen zijn, aangezien hun moeder heeft gehoereerd, zeggende: Ik zal mijn liefhebbers nagaan, die mijn brood en mijn wateren geven, mijn wol en mijn vlas en mijn olie en mijn dranken; Ik zal haar wijnstok en haar vijgenboom verwoesten, waarvan zij zei: Die zijn mij een hoerenloon dat mijn liefhebbers mij gegeven hebben’, (Hosea 2:2-12).

Onder de moeder wordt hier in de innerlijke zin de Kerk verstaan, nrs. 289, 2691, 2717, 4257, 5581, 8897; evenzo onder de echtgenote, nrs. 252, 253, 409, 749, 770; van haar wordt gezegd dat zij geen echtgenote is, omdat zij in verdraaide waarheden is, dat wil zeggen, in valsheden; onder de zonen de waarheden van de Kerk, hier de valsheden, omdat zij zonen der hoererijen worden genoemd, nrs. 489, 491, 533, 2623, 2803, 2813, 3373, 3704, 4257.

Wat brood, water, wol en vlas en verder olie en drank is, en ook de wijnstok en de vijgenboom, is in die plaatsen getoond, namelijk dat het de goedheden van de liefde en de naastenliefde zijn en verder de innerlijke en de uiterlijke goedheden en waarheden van het geloof, maar in de tegengestelde zin de boosheden en de valsheden, want de goede dingen worden boos en de ware dingen worden vals, wanneer zij worden verdraaid; wat brood is, zie de nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 6409; wat de wateren zijn, nrs. 739, 790, 8137, 8138, 8568; wat vlas is, nr. 7601; wat olie, nrs. 886, 3728, 4582; wat drank, nrs. 3069, 3168, 3772, 8562; wat de wijnstok, nrs. 1069, 5113, 6376; wat de vijgenboom, nrs. 4231, 5113; het hoerenloon is het valse van de leer, dat zij voor het ware aanprijzen.

Bij dezelfde: ‘Mijn volk ondervraagt het hout en zijn stok antwoordt hem, omdat de geest der hoererij hen heeft verleid en zij gehoereerd hebben van onder hun god; op de kruinen der bergen slachtofferen zij en op de heuvelen roken zij, deswege hoereren uw dochters en uw schoondochters bedrijven overspel.

Indien gij hoereert Israël, dat Juda niet schuldig zal worden; zal Ik niet bezoeken over uw dochters, omdat zij hoereren en over uw schoondochters, omdat zij echtbreken; omdat deze delen met de hoeren en met de veile deernen slachtofferen’, (Hosea 4:11 e.v.); hoereren onder hun god, staat voor het ware verdraaien, want met god wordt in de innerlijke zin het ware aangeduid en in de tegengestelde zin het valse, nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 4295, 4402, 4544, 7010, 7268, 7873, 8301, 8867; de bergen en de heuvels zijn de liefden; hier de liefden van zich en van de wereld, nrs. 795, 796, 1691, 2722, 6435; het hout dat wordt ondervraagd, is het goede van de verkwikking van de een of andere begeerte, nr. 643; de stok die antwoordt, is de denkbeeldige macht uit het verstandelijk eigene, nrs. 4013, 4015, 4876, 4936, 7011, 7026.

Omdat de goden in de echte zin waarheden betekenen en in de tegengestelde zin valsheden, wordt daarom met de ware dingen vervalsen en de goede dingen echtbreken aangeduid ‘vreemde goden nahoereren’, zoals achter Baäl, achter Moloch, achter de afgoden, (Ezechiël 6:9; Leviticus 20:5) en elders.

Hieruit nu kan vaststaan wat wordt verstaan onder echtbreken en hoererijen in de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Gijlieden nadert hiertoe, gij zonen der toveres, gij overspelig zaad en zij heeft gehoereerd; tegen wie maakt gij u lustig, tegen wie spert gij de mond wijd open en steekt gij de tong lang uit; zijt gij niet geborenen der overtreding, een zaad der leugen, u die gloeit van lust voor de goden onder alle groene boom’, (Jesaja 57:3-5).

Bij dezelfde: ‘Het zal geschieden ten einde van zeventig jaren, Jehovah zal Tyrus bezoeken, opdat zij wederkeert tot haar hoerenloon en zij hoereert met alle koninkrijken van de aarde over de aangezichten van het wereldrond’, (Jesaja 23:17,18).

Bij Jeremia: ‘En een man heeft zijn echtgenote heengezonden en zij is van hem heengegaan en werd van een andere man; zij heeft gehoereerd met vele genoten. Gij hebt het land ontwijd met uw hoererijen en uw boosheid. Hebt gij gezien wat de afgekeerde Israël gedaan heeft; deze was heengaande op alle hoge berg en onder alle groene boom en gij hoereerde daar. Ook haar trouweloze zuster Juda ging heen en ook zij heeft gehoereerd, dermate dat zij door de stem van haar hoererij het land heeft ontwijd; zij heeft geboeleerd met steen en met hout’, (Jeremia 3:1-10).

Bij dezelfde: ‘Dit is uw lot dat gij Mij hebt vergeten en op leugen hebt vertrouwd; uw echtbreuken en uw gehinnik, de snoodheid van uw hoererij, op de heuvels, in het veld heb Ik uw gruwelen gezien; wee u, Jeruzalem’, (Jeremia 13:25,27).

Bij dezelfde: ‘Tegen de profeten: Het land is vol van echtbrekers, omdat het land vanwege de vervloeking treurt; de weiden van de woestijn zijn verdord; omdat zowel de profeten als de priesters huichelarij bedrijven. In de profeten van Jeruzalem heb Ik ook een huiveringwekkende verstoktheid gezien, door te echtbreken en door te gaan in leugen; zij hebben de handen van de bozen bevestigd; zij spreken het gezicht van hun hart, niet uit de mond van Jehovah’, (Jeremia 23:9,10) e.v.

Bij dezelfde: ‘Zij hebben een dwaasheid in Israël gedaan en geboeleerd met de vrouwen van hun genoten en zij hebben het woord in Mijn Naam leugenachtig gesproken dat Ik hun niet geboden heb’, (Jeremia 29:23).

Hieruit blijkt duidelijk dat echtbreken en boeleren is de waarheden van het Woord ontvouwen en verdraaien vanuit het hart, dat wil zeggen uit het eigene, dus zoals de liefde van zich en van de wereld het aanraden; bijgevolg is het leugens, dat wil zeggen, valsheden spreken, zoals openlijk wordt gezegd.

Bovendien bij Hosea: ‘Verblijd u niet, o Israël, omdat gij gehoereerd hebt van onder uw god; gij hebt hoerenloon bemind op alle dorsvloeren de korens’, (Hosea 9:1).

Bij dezelfde: ‘Jehovah sprak tot Hosea: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen en kinderen der hoererijen, omdat het land al hoererende heeft gehoereerd van achter Jehovah’, (Hosea 1:2).

Bij Nahum: ‘Wee der stad der bloeden, vanwege de veelheid van de hoererijen van de hoer, goed van gunst, meesteres der toverijen, die de natiën verkoopt door haar hoererijen en de families door haar toverijen’, (Nahum 3:1,4).

Bij Mozes: ‘Uw zonen zullen weidende zijn in de woestijn 40 jaren en zullen uw hoererijen dragen 40 jaren, naar het getal der dagen in welke gij het land verspied hebt, elke dag voor een jaar zult gij uw ongerechtigheid dragen’, (Numeri 14:33,34)

Omdat hoererijen op aarde overeenstemmen met de vervalsingen van het ware en de echtbreuk van het goede, was er daarom ‘de doodstraf voor echtbrekers’, (Leviticus 20:10) en ‘moest de dochter van een man-priester, indien zij zich ontwijdde door te hoereren, met vuur worden verbrand’, (Leviticus 21:9; en verder ‘dat niet enige dochter in Israël zou worden blootgesteld aan hoererij’, (Leviticus 19:29); evenzo dat ‘een bastaard niet zou komen in de vergadering van Jehovah, zelfs niet zijn tiende geslacht’, Deuteronomium 23:2).

En dat ‘geen hoerenloon gebracht mocht worden in het huis van Jehovah, omdat het een gruwel was’, (Deuteronomium 23:18).

Hieruit staat nu ten volle vast wat met echtbreken wordt aangeduid, namelijk dat dit in de innerlijke zin is echtbreuk plegen, in de uitbeeldende innerlijke zin afgoden en andere goden vereren door zulke dingen die van de Kerk zijn; dus de uiterlijke en innerlijke afgodische dingen; in de geestelijke innerlijke zin worden echter de echtbrekingen van het goede en de verdraaiingen van het ware aangeduid.

Hieruit blijkt duidelijk, vanwaar het komt dat echtbreuk in zich in zich goddeloos is en gruwelen wordt genoemd, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het valse en het boze, dat het helse huwelijk is; en omgekeerd, waarom echte huwelijken heilig zijn, namelijk daarvandaan dat zij overeenstemmen met het huwelijk van het goede en het ware, dat het hemelse huwelijk is; ja zelfs daalt de ware echtelijke liefde uit het huwelijk van het goede en het ware neer, dus uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer; maar de liefde van echtbreuk uit het huwelijk van het valse en het boze, dus uit de hel, dat wil zeggen, uit de duivel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4402

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4402. En noemde het El Elohee Israël; dat dit betekent vanuit het Goddelijk Geestelijke, namelijk de innerlijke eredienst, staat vast uit de betekenis van El Elohee, waarover hierna; en uit de betekenis van Israël, namelijk het geestelijke, nrs. 4286, 4292. Met wat van vers 17 van dit hoofdstuk tot hiertoe is gezegd, is het als volgt gesteld: in dit hoofdstuk wordt in de hoogste zin gehandeld over de Heer, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk heeft gemaakt; maar omdat die dingen, die in de hoogste zin over de Heer zijn, de denkvoorstellingen van de mens te boven gaan, want het zijn Goddelijke dingen, zo mag het worden toegelicht door zulke dingen die dichter in het bereik van de ideeën vallen, namelijk door dit, hoe de Heer het natuurlijke van de mens wederverwekt; er wordt hier immers in de innerlijke zin ook gehandeld over de wederverwekking van de mens ten aanzien van zijn natuurlijke, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van de Heer, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490;

de Heer immers heeft Zich overeenkomstig de Goddelijke orde verheerlijkt, dat wil zeggen, Goddelijk gemaakt en overeenkomstig een zodanige orde verwekt Hij ook de mens weder, dat wil zeggen, maakt Hij hem hemels en geestelijk; hier wordt daarover gehandeld hoe Hij hem geestelijk maakt, want Israël betekent de geestelijke mens. De geestelijke mens is niet de innerlijk redelijke mens, maar de innerlijk natuurlijke. Het is de innerlijk redelijke mens die de hemelse wordt genoemd. Welk verschil er is tussen de hemelse en de geestelijk mens, werd eerder meerdere malen gezegd; de mens wordt daardoor geestelijk, dat bij hem de ware dingen met het goede worden verbonden, dat wil zeggen, die dingen die van het geloof zijn, met die dingen die van de naastenliefde zijn en wel in zijn natuurlijke. Daar worden eerst de uiterlijke ware dingen met het goede verbonden en daarna de innerlijke ware dingen; over de verbinding van de uiterlijke ware dingen in het natuurlijke werd in dit hoofdstuk gehandeld van vers 1-17; en over de verbinding van de innerlijke ware dingen met het goede van vers 17 tot het einde. De innerlijke ware dingen worden op geen andere wijze met het goede verbonden dan door de verlichting die door de innerlijke mens in de uiterlijke invloeit; vanuit die verlichting vertonen zich de Goddelijke ware dingen niet anders dan op algemene wijze, vergelijkenderwijs evenals ontelbare objecten zich aan het oog vertonen zoals één duister iets zonder onderscheid; deze verlichting waar vanuit de ware dingen niet anders dan op algemene wijze verschijnen, werd aangeduid door de woorden van Ezau tot Jakob:

‘Laat mij, ik bid u, met u stellen van het volk met mij’, en door het antwoord van Jakob:

‘Waartoe dit; laat mij genade vinden in uw ogen’, waarover de nrs. 4385, 4386.

Dat de geestelijke mens betrekkelijk in het duister is zie de nrs. 2708, 2715, 2716, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3246, 3833; het is deze geestelijke mens die door Israël wordt uitgebeeld, nr. 4286; een geestelijk mens wordt diegene genoemd uit hoofde hiervan dat het licht van de hemel, waarin het inzicht en de wijsheid is, invloeit in die dingen die zijn van het licht van de wereld, bij de mens en bewerkt dat die dingen die van het licht van de hemel zijn, worden uitgebeeld in deze dingen die van het licht van de wereld zijn en dat zij dus zo overeenstemmen. Want het geestelijke is, in zich beschouwd, het Goddelijk Licht zelf dat uit de Heer is, dus het inzicht van het ware en de wijsheid daaruit; maar dat licht valt bij de geestelijke mens in die dingen die van het geloof van hem zijn en waarvan hij gelooft dat het ware dingen zijn, terwijl het bij de hemelse mens in het goede van de liefde valt. Maar deze dingen zijn, hoewel die helder zijn voor diegenen die in het licht van de hemel zijn, toch duister voor hen die in het licht van de wereld zijn, dus voor de meesten heden en misschien wel zo duister dat zij nauwelijks verstaan kunnen worden; omdat evenwel in de innerlijke zin over deze dingen wordt gehandeld en zij zodanig zijn, mag er niet van worden afgezien ze te openen; de tijd zal komen, wanneer er verlichting is. Dat het altaar El Elohee Israël werd genoemd en daarmee de innerlijke eredienst vanuit het Goddelijk Geestelijke werd aangeduid, komt omdat El Elohee in de hoogste zin hetzelfde is als het Goddelijk Geestelijke en in de uitbeeldende zin de geestelijke Kerk van de Heer, of wat hetzelfde is, de mens die zodanig is, zie de nrs. 4286, 4292. El Elohee betekent in de oorspronkelijke taal God God en strikt naar de woorden genomen God der goden. In het Woord wordt Jehovah of de Heer op zeer veel plaatsen El genoemd in het enkelvoud, ook Eloah, en Hij wordt ook Elohim in het meervoud genoemd, soms het een en het ander in een en hetzelfde vers of in een en dezelfde reeks; wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, kan niet weten waarom dit zo is; dat El iets anders insluit en Eloah iets anders en ook iets anders Elohim, kan eenieder hieruit opmaken dat het Woord Goddelijk is, dat wil zeggen, aan het Goddelijke zijn oorsprong ontleent en dat het vandaar naar alle woorden, ja zelfs naar het allerkleinste haaltje is geïnsprireerd. Wat El insluit, wanneer het genoemd wordt en wat Elohim, kan vaststaan uit wat eerder hier en daar is getoond, namelijk dat El en Elohim of God wordt gezegd, wanneer gehandeld wordt over het ware; zie de nrs. 709, 2586, 2769, 2807, 2822, 3921, 4287;

vandaar komt het dat door El en Elohim in de hoogste zin het Goddelijk Geestelijke wordt aangeduid, want dit is hetzelfde als het Goddelijk Ware, maar met dit verschil dat door El wordt aangeduid het ware met de wil en met de daad, wat hetzelfde is als het goede van het ware, nrs. 4337, 4353, 4390; gezegd wordt Elohim in het meervoud, omdat onder het Goddelijk Ware alle ware dingen worden verstaan die uit de Heer zijn; vandaar worden ook de engelen soms in het Woord Elohim of goden genoemd, nr. 4295, zoals ook uit de hierna aangevoerde plaatsen zal blijken. Omdat nu El en Elohim in de hoogste zin de Heer betekenen ten aanzien van het ware, betekenen zij Hem ook ten aanzien van de macht, want het is het ware waaraan macht wordt toegekend; het goede immers handelt door het ware, wanneer het macht uitoefent, nrs. 3091, 4015; daarom wordt dan ook de Heer, waar in het Woord over de macht vanuit het ware wordt gehandeld, El en Elohim of God genoemd; vandaar komt het ook dat El in de oorspronkelijke taal eveneens de machtige betekent. Dat in het Woord gezegd wordt El en Elohim waar over het Goddelijk Geestelijke wordt gehandeld, of wat hetzelfde is, over het Goddelijk Ware en vandaar over de Goddelijke Macht, kan verder nog uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes:

‘God zei tot Israël in de gezichten des nachts: Ik, God der goden uws vaders, vrees niet van af te trekken naar Egypte, omdat Ik u aldaar tot een grote natie zal stellen’, (Genesis 46:2, 3);

omdat daar tot Israël wordt gesproken, die Hij tot een grote natie zal stellen en dus over het ware en de macht ervan gehandeld wordt, zo wordt gezegd El Elohee, wat in de naaste zin betekent God der goden; dat Elohim in de naaste zin de goden betekent, omdat daarvan wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen en de macht daaruit, blijkt ook duidelijk bij dezelfde:

‘Jakob bouwde aldaar een altaar en noemde de plaats El-Beth-El, omdat de Elohim hem daar waren onthuld, als hij van voor zijn broeder vlood’, (Genesis 35:7);

en elders bij dezelfde:

‘Jehovah uw God, Hijzelf de God der goden en de Heer der Heren, God (El) groot, machtig en vreselijk’, (Deuteronomium 10:17);

waar God der goden wordt uitgedrukt door ‘Elohee Elohim en daarna God door El, aan wie grootheid en macht wordt toegeschreven.

Bij David:

‘Een groot God (El) is Jehovah en een groot Koning boven alle goden (Elohim), in wiens hand de doorvorsingen der aarde zijn en de sterkten der bergen zijn Zijne’, (Psalm 95:3, 4);

daar wordt gezegd God of El, omdat er gehandeld wordt over het Goddelijk Ware en de Macht daaruit, verder wordt er gezegd goden, omdat gehandeld wordt over de ware dingen die daaruit zijn; want koning betekent in de innerlijke zin het ware, nrs. 1672, 2015, 2069, 3009, 3670; hieruit staat vast wat ‘de grote Koning boven alle goden’ behelst; de ‘doorvorsingen der aarde’ zijn ook de ware dingen van de Kerk, die de sterkten der bergen worden genoemd vanwege de macht vanuit het goede.

Bij dezelfde:

‘Wie in de hemel zal zich met Jehovah vergelijken, zich met Jehovah gelijkstellen onder de zonen der goden (Elohim), een vermogende God (El) in de verborgenheid der heiligen, Jehovah God Zebaoth, wie is sterk als Gij, o Jah’, (Psalm 89:7-9);

daar staan de zonen der goden of Elim voor de Goddelijke Ware dingen en dat daaraan macht wordt toegekend, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd ‘vermogende God (El), Jehovah God der heirscharen, wie is sterk als Gij’. Evenzo elders bij dezelfde:

‘Geeft Jehovah zonen der goden, geeft Jehovah heerlijkheid en sterkte’, (Psalm 29:1).

Bij Mozes:

‘Zij vielen op hun aangezichten en zeiden: God der goden (El Elohee), der geesten van alle vlees’, (Numeri 16:22).

Bij David:

‘Ik heb gezegd: Gij zijt goden (Elohim) en zonen des Allerhoogste, gij allen’, (Psalm 82:6; Johannes 10:34), waar zij goden worden genoemd naar de ware dingen, want de zonen zijn de ware dingen, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2628, 3373, 3704.

Bij dezelfde:

‘Belijdt de God der goden (Elohee Elohim), belijdt de Heer der heren’, (Psalm 136:2, 3).

Bij Daniël:

‘De koning zal doen naar zijn welgevallen en hij zal zich verhovaardigen en zich verhogen boven alle god (El) en boven de God der goden (El Elohim) zal hij wonderlijke dingen spreken’, (Daniël 11:36). Hieruit blijkt dat El Elohee in de naaste zin de God der goden is en dat in de innerlijke zin van goden wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen die uit de Heer zijn. Dat gezegd wordt El of God in het enkelvoud waar gehandeld wordt over de macht die vanuit het Goddelijk Ware is, of wat hetzelfde is, vanuit het Goddelijk Geestelijke van de Heer, kan uit de volgende plaatsen vaststaan; bij Mozes:

‘Mijn hand zij voor God (El) om met ulieden het boze te doen’, (Genesis 31:29);

en elders:

‘En niet voor God (El) de hand’, (Deuteronomium 28:32);

en bij Micha:

‘En voor God (El) de hand’, (Micha 2:1). ‘Voor God de hand’, is dat er macht zij; dat de hand de macht is, zie de nrs. 878, 3387;

en dat de hand wordt gezegd met betrekking tot het ware, nr. 3091.

Bij David:

‘Ik zal Zijn hand in de zee zetten en in de rivieren Zijn rechterhand; Hij zal Mij noemen: Mijn Vader Gij, Mijn God (El), de rotssteen Mijns heils’, (Psalm 89:26, 27), waar over de macht vanuit de ware dingen wordt gesproken.

Bij dezelfde:

‘De goddeloze zegt in zijn hart: God (El) heeft het vergeten Hij heeft Zijn aangezichten verborgen, Hij ziet niet bij voortduur; sta op Jehovah God (El), hef Uw hand op, waarom veracht de goddeloze God (Elohim)’, (Psalm 10:10-13) evenzo.

Bij dezelfde:

‘Jehovah, mijn rotssteen en mijn burg en mijn uithelper, mijn God (El), mijn rots’, (Psalm 18:3) waar het gaat over de macht.

Bij Jesaja:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, op wiens schouder is de heerschappij; Zijn naam zal genoemd worden: Wonderlijk, Raad, God (El), Machtig, Vader der eeuwigheid, Vorst des vredes’, (Jesaja 9:5).

Bij dezelfde:

‘Ziet, de God (El) mijns heils, ik zal vertrouwen en niet vrezen, omdat Hij mijn sterkte is’, (Jesaja 12:2).

Bij dezelfde:

‘Ik, God (El), ook sinds de dag, Ik Zelf en niemand die uit Mijn hand ontrukt, Ik doe, en wie zal het herroepen’, (Jesaja 43:12, 13) ook daar over de macht.

Bij Jeremia:

‘Grote, machtige God (El) wiens naam is Jehovah der heirscharen’, (Jeremia 32:18). In het tweede Boek van Samuël:

‘Met mijn God (El) zal ik over een muur springen, God (El), Zijn weg is ongerept, de rede van Jehovah is zuiver; wie is God (El), behalve Jehovah; wie is een rotssteen, behalve onze God (Elohim); God (El) is de sterkte van mijn toevlucht’, (2 Samuël 22:30-33).

Bij Mozes:

‘God (El) is niet een man, dat Hij liegen zou, of een zoon des mensen, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het gezegd hebben en niet doen; of gesproken hebben en het niet bestendig maken; Hij heeft hen uit Egypte uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns is Hij voor hem; te dien tijde zal tot Jakob en Israël gezegd worden wat God (El) gedaan heeft’, (Numeri 23:19, 21-23);

waar over de innerlijke zin over de macht van het ware wordt gesproken.. En bij dezelfde:

‘God (El), die hem uit Egypte heeft uitgevoerd, als de sterkten des eenhoorns voor hem; Hij zal de natiën, zijn vijanden, verteren en hun beenderen breken en zijn pijlen verbrijzelen’, (Numeri 24:8);

dat de hoornen en de sterkten van de eenhoorn de macht van het ware vanuit het goede betekenen, zie nr. 2832, behalve nog op vele andere plaatsen. Omdat in het Woord de meest dingen ook een tegenovergestelde zin hebben, hebben dat ook zo ‘god en goden’, die zo genoemd worden wanneer over het valse en over de macht vanuit het valse wordt gehandeld, zoals bij Ezechiël:

‘Toespreken zullen hem de goden (Elim) der sterken in het midden der hel’, (Ezechiël 32:21).

Bij Jesaja:

‘Gij hebt u verhit in de goden (Elim) onder alle groene boom’, (Jesaja 57:5), waar gezegd wordt goden vanwege de valse dingen; evenzo elders. Vervolg over de Grootste Mens en over de overeenstemming; hier over de overeenstemming met het oog en met het licht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl