Bible

 

Exodus 23:2

Studie

       

2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9296

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9296. En het feest der inzameling in de uitgang des jaars, in uw inzamelen uw werken uit het veld; dat dit betekent de eredienst vanuit een dankbaar gemoed vanwege de inplanting van het goede vandaar, dus vanwege de wederverwekking en de volledige bevrijding van de verdoemenis, staat vast uit de betekenis van het feest, namelijk de eredienst van de Heer en de dankzegging, nr. 9286, 9287, 9294, dus de eredienst vanuit een dankbaar gemoed; uit de betekenis van de inzameling, wanneer het wordt gezegd van de inplanting van het ware in het goede, dus de inplanting zelf van het goede; uit de betekenis van de uitgang des jaars, namelijk het einde van de werken; en uit de betekenis van in uw inzamelen uw werken uit het veld, namelijk de genieting en het nut van alle dingen die zijn ingeplant aan het goede; met de werken immers worden niet alleen de dingen aangeduid die van het veld zijn, maar ook die welke van de wijngaard en van de olijfboomgaard zijn, dus die van de vrucht van het land zijn, zoals blijkt uit de beschrijving van dit feest bij Mozes: ‘Het feest der tabernakelen zult gij houden zeven dagen, als gij zult ingezameld hebben van uw dorsvloer en van uw pers; en Jehovah uw God zal u zegenen in al uw inkomst en in al het werk van uw handen’, (Deuteronomium 16:13,15).

Bij Leviticus: ‘Op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de vrucht des lands zult ingezameld hebben, zult gij vieren het feest van Jehovah zeven dagen’, (Leviticus 23:39).

Omdat met dit feest wordt aangeduid de eredienst van de Heer vanuit een dankbaar gemoed vanwege de inplanting van het goede en zo vanwege de volledige bevrijding uit de verdoemenis, zal hier eerst worden ontvouwd, wat de inplanting van het goede is.

Het is eerder hier en daar getoond dat de mens twee vermogens van het leven heeft, namelijk het verstand en de wil; en dat het verstand is bestemd voor de opneming van het ware en de wil is bestemd voor de opneming van het goede; er zijn immers twee dingen, waarop alles in het heelal, zowel in de hemel als in de wereld, betrekking hebben, namelijk het Ware en het Goede; daaruit blijkt ook, dat die twee het leven van de mens maken en dat het ware van het geloof en het goede van de naastenliefde zijn nieuwe leven maken en dat er voor de mens, indien niet het ene zowel als het andere niet aan hem is ingeplant geworden, niet het nieuwe leven is.

Hoe het ware dat van het geloof, wordt ingezaaid en ingeplant aan de mens, is in de Kerk bekend; maar het is nog niet bekend, hoe het goede dat van de naastenliefde is, dit wordt.

De mens neemt, wanneer hij een klein kind is, dan het goede uit de Heer op, welk goede het goede van de onschuld is, zodanig als kleine kinderen dit hebben; dit goede maakt het begin van de nieuwe wil van de mens en dit groeit met de opvolgende leeftijden volgens het leven van de onschuld met de vrienden en volgens het leven van de rechtschapenheid en van de gehoorzaamheid jegens de ouders en de leraren, maar meer bij hen die zich daarna laten wederverwekken; dit voorziet de Heer en Hij voorziet daarin volgens de staat van het volgende leven, want in al het tegenwoordige voorziet de Heer het boze en voorziet in het goede en dit vanaf de eerste draad van het leven tot in het eeuwige.

Daarna wordt, wanneer de mens opgroeit en aanvangt vanuit zichzelf te denken, voor zoveel als hij dan wordt weggevoerd door de verkwikkingen van de liefden van zich en van de wereld, voor zoveel die nieuwe wil of dat begin van de nieuwe wil gesloten; en voor zoveel als hij niet door die verkwikkingen wordt weggevoerd, voor zoveel wordt dit geopend en eveneens vervolmaakt.

Maar hoe dat vervolmaakt wordt, door de inplanting van het ware, zal nu worden gezegd; dat nieuwe wilsdeel, dat is uit het goede van de onschuld is de woning waardoor de Heer bij de mens binnentreedt en de mens opwekt om het goede te willen en vanuit die wil het goede te doen.

Deze invloeiing werkt bij de mens voor zoveel als hij van de boosheden aflaat; daarvandaan heeft hij het vermogen van te weten, gewaar te worden, te bespiegelen en te verstaan de zedelijke en de burgerlijke waarheden en goedheden volgens de verkwikkingen van het nut; daarna vloeit de Heer door dat goede in de waarheden van de leer van de Kerk in die bij de mens zijn en roept uit het geheugen zulke zaken op die het nut van het leven van dienst zijn en plant deze in het goede in en vervolmaakt dat; vandaar is het dat het goede bij de mens geheel en al volgens het nut van het leven is; indien het nut van het leven is voor de naaste, dat wil zeggen, voor het goede van de medeburger, van het vaderland, van de Kerk, van de hemel en voor de Heer, dan is dat goede het goede van de naastenliefde; maar indien het nut van het leven alleen is voor zichzelf en voor de wereld, dan wordt dat begin van de nieuwe wil gesloten en wordt dan beneden een wil gevormd uit de boosheden van de liefden van zich en van de wereld en daaruit een verstand vanuit valsheden.

Deze wil is gesloten van boven en van onderen geopend, dat wil zeggen gesloten naar de hemel en geopend naar de wereld.

Hieruit blijkt hoe de waarheden aan het goede worden ingeplant en dat vormen; en verder eveneens dat de mens, wanneer hij in het goede is, in de hemel bij de Heer is, want zoals eerder is gezegd, de nieuwe wil, waarin het goede van de naastenliefde is, is de woning van de Heer en dus de hemel bij de mens; en het nieuwe verstand daaruit is als het ware de tempel of tabernakel waardoor er ingang en uitgang is.

Zulke dingen in het algemeen en in het bijzonder werden uitgebeeld door dit feest, dat het feest van de inzameling van de vruchten van het land en het feest van de tabernakelen werd genoemd, waarover bij Mozes: ‘Op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de vrucht van het land zult ingezameld hebben, zult gij het feest van Jehovah vieren zeven dagen; op de eerste dag is sabbat en op de achtste dag sabbat.

En gij zult u nemen op de eerste dag de vrucht van de boom der eer, twijgen van palmen en een tak van een dichte boom en wilgen van een bergstroom en gij zult u verblijden vóór Jehovah uw God zeven dagen.

Alle ingezetenen van Israël, zij zullen wonen in tabernakelen; opdat uw geslachten weten, dat Ik de zonen Israëls in tabernakelen heb doen wonen, toen Ik hen uit het land van Egypte heb uitgeleid’, (Leviticus 23:39-44).

Elders: ‘Het feest der tabernakelen [loofhutten] zult gij u houden zeven dagen, wanneer gij zult ingezameld hebben van uw dorsvloer en van uw pers; gij zult u verblijden op dat feest, gij, uw zoon en uw dochter en uw dienstknecht en uw dienstmaagd en de Leviet en de vreemdeling en de wees en de weduwe, die in uw poorten zijn, alleszins zult gij blij zijn’, (Deuteronomium 16:13-26).

Dat de staat van het goede ingeplant door het ware uit de Heer, dus de staat van de hemel bij de mens is, die door dit feest werd uitgebeeld, blijkt uit de innerlijke zin van alle dingen die daar worden vermeld; in die zin immers wordt met de vijftiende dag van de zevende maand, aangeduid de vorige staat en de aanvang van de nieuwe staat; dat de vijftiende dit is, zie nr. 8400; en eveneens de zevende, nrs. 728, 6508, 8976, 9228; met de vrucht van het land die dan is ingezameld, wordt aangeduid het goede van de naastenliefde, nrs. 43, 55, 913, 983, 2846, 2847, 3146, 7690, 7692; hetzelfde met de inzameling van de dorsvloer en van de pers; het koren immers, dat van de dorsvloer is, is het goede van het ware, nrs. 5295, 5410; de wijn die van de pers is, is het ware vanuit het goede, nr. 6377; en de olie die ook van de pers is, is het goede van waaruit het ware is, nrs. 886, 3728, 4582, 4638; met de sabbat op de eerste dag en met de sabbat op de achtste dag wordt de verbinding aangeduid van het ware met het goede en wederkerig van het goede met het ware.

Dat de sabbat de verbinding van het ware met het goede is, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893, 9274; dat de achtste dag ook sabbat werd genoemd, komt omdat met acht de aanvang van de nieuwe staat werd aangeduid, nrs. 2044, 8400; met de vrucht van de boom van de eer, die zij zouden nemen op de eerste dag, werd aangeduid de feestelijkheid en de vreugde vanwege het ingeplante goede en daarom volgt hierop, opdat gij u zult verblijden voor Jehovah; met de twijgen van palmen de innerlijke waarheden van dat goede, nr. 8369; met de tak van een dichte of dooreengevlochten boom, de uiterlijke waarheden van het goede ofwel de wetenschappelijke dingen, nrs. 2831, 8133; en met de wilgen van de bergstroom de nog uiterlijker waarheden, die van de zinlijke dingen van het lichaam zijn; met de tabernakelen [loofhutten] waarin zij zeven dagen zouden wonen, wordt aangeduid het heilige van de liefde uit de Heer en wederkerig tot de Heer, nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312, 3391, 4391, 4599; en dat dit het heilige van het één-zijn is, nr. 8666; met de ingezetene van Israël worden aangeduid degenen die in het goede van de naastenliefde zijn, dus eveneens abstract genomen dat goede, nrs. 3654, 4598, 5801, 5803, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833, 6426, 7957; met de blijdschap, werd aangeduid de vreugde zodanig als degenen hebben die in het goede uit de Heer zijn, dus zodanig als degenen hebben die in de hemel zijn, want wie in het goede van de naastenliefde is uit de Heer, die is in de hemel bij de Heer; deze dingen zijn het, ter wille waarvan dat feest was.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9274

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9274. En in het zevende zult gij het braak laten en het vrij laten; dat dit betekent de tweede staat, wanneer de mens van de Kerk in het goede is en zo in het kalme van de vrede, staat vast uit de betekenis van het zevende jaar of van de sabbat, namelijk wanneer de mens in het goede is en door het goede wordt geleid door de Heer, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893.

Uit de betekenis van het land braak laten of van dat niet bezaaien, namelijk niet door waarheden, zoals eerder, geleid worden; en uit de betekenis van het vrij laten, namelijk in de kalmte van de vrede zijn.

Dat de sabbat ook een uitbeelding is geweest van de staat van vrede, waarin er verbinding is, zie nr. 8494; want door het braak laten en het vrijlaten of de rust van het land, werd de rust, de kalmte en de vrede uitgebeeld, die degenen hebben die in het goede zijn uit de Heer.

Dat er twee staten zijn voor de mens die wordt wederverwekt en Kerk wordt, namelijk de eerste wanneer hij door de waarheden van het geloof wordt geleid tot het goede van de naastenliefde en de tweede wanneer hij in het goede van de naastenliefde is, zie de nrs. 7923, 7992, 8505, 8506, 8512, 8513, 8516, 8539, 8643, 8648, 8658, 8685, 8690, 8701, 8772, 9139, 9224, 9227, 9230.

Dat die twee staten er zijn voor de mens die wordt wederverwekt en Kerk wordt, is tot nu toe onbekend geweest, vooral met als oorzaak, dat de mens van de Kerk geen onderscheid had gemaakt tussen het ware en het goede, dus ook niet tussen geloof en naastenliefde, en ook dat hij niet duidelijk deze onderscheiden twee vermogens van de mens had doorvat, dus het verstand en de wil; en dat het verstand de waarheden en de goedheden ziet en dat de wil daardoor wordt aangedaan en die liefheeft; daardoor heeft hij ook niet kunnen weten, dat de eerste staat van de mens die wordt wederverwekt, is de waarheden aanleren en ze zien en de tweede staat ze willen en liefhebben; en dat de dingen die de mens heeft aangeleerd en gezien, hem niet eerder zijn toegeëigend dan wanneer hij ze wil en liefheeft; de wil immers is de mens zelf en het verstand is zijn dienaar.

Indien deze dingen bekend waren geweest, dan had men kunnen weten en bemerken, dat de mens die wordt wederverwekt, door de Heer zowel met een nieuw verstand als met een nieuwe wil wordt begiftigd en dat hij, indien hij niet met het ene en het andere is begiftigd, niet nieuw is, want het verstand is slechts het gezicht van de dingen die de mens wil en liefheeft en zo is het alleen, zoals eerder gezegd, een dienaar.

Als gevolg van dat de eerste staat van de mens die wordt wederverwekt, is geleid worden door de waarheden tot het goede en de tweede staat geleid worden door het goede; en dat, wanneer hij in deze staat is, de orde is omgekeerd en hij dan door de Heer wordt geleid en dat hij dan in de hemel is en dan in het kalme van de vrede.

Deze staat is het die wordt verstaan onder de zevende dag en onder het zevende jaar en verder ook onder het jubeljaar, dat wil zeggen, onder de sabbat en onder de sabbat der sabatten en daaronder dat dan het land zou rusten, volgens deze teksten bij Mozes: ‘Zes jaren zult gij uw veld bezaaien en zes jaren zult gij uw wijngaard besnijden en de inkost ervan verzamelen; maar in het zevende jaar een sabbat der sabbatten zal voor het land zijn; een sabbat voor Jehovah; een veld zult gij niet bezaaien en uw wijngaard zult gij niet besnijden; wat van zelf zal geboren zijn van uw oogst zult gij niet inoogsten’, (Leviticus 25:3-5) en ten aanzien van het jubeljaar: ‘In het jubeljaar zult gij niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin geboren zal zijn, noch de afgezonderde [ranken] wijnoogsten’, (Leviticus 25:12).

Wie niets weet met betrekking tot beide staten, kan ook verscheidene dingen die in het Woord staan, niet weten; want in het Woord, vooral in het profetische, wordt de ene en de andere staat wel onderscheiden beschreven; ja zelfs kan hij ook niet de innerlijke zin van het Woord zien en zelfs niet verscheidene dingen die in de letterlijke zin ervan zijn, zoals deze die de Heer heeft voorzegd ten aanzien van de laatste tijd van de huidige Kerk, die daar de voleinding der eeuw wordt genoemd, bij Mattheüs: ‘Laten alsdan zij die in Judea zijn, vluchten op de bergen; die op het huis is, klimme niet af om iets uit zijn huis weg te nemen. En die in het veld is, kere niet weder achterwaarts terug om zijn bekleedselen weg te nemen’, (Mattheüs 24:16-18).

En bij Lukas: ‘In die dag, al wie op het huis zal zijn en zijn vaten in het huis, die klimme niet af om die weg te nemen; en al wie in het veld zal zijn, die kere eender niet terug naar hetgeen achter hem is; gedenkt aan de echtgenote van Loth’, (Lucas 17:31,32); dat hier de tweede staat wordt beschreven en dat men uit die staat niet moet terugkeren tot de vorige, zie de nrs. 3650-3655, 5895, 5897, 8505, 8506, 8510, 8512, 8516.

Dat die staten onderscheiden zijn, sluiten ook deze dingen in bij Mozes: ‘Wanneer gij een nieuw huis gemaakt zult hebben, zo zult gij een omranding voor uw dak maken. Gij zult uw wijngaard en uw veld niet gemengd bezaaien.

Gij zult niet ploegen met een os en een ezel tegelijk. Gij zult niet aantrekken een gemengd kleed uit wol en linnen tegelijk’, (Deuteronomium 22:8-12; Leviticus 19:19); hiermee wordt aangeduid, dat degene die in de staat van het ware is, dat wil zeggen, die in de eerste staat is, niet kan zijn in de staat van het goede, dat wil zeggen, in de tweede staat, dus evenmin omgekeerd; de oorzaak hiervan is dat de ene staat het omgekeerde is van de andere; in de eerste staat immers schouwt de mens vanuit de wereld tot de hemel, in de tweede schouwt hij uit de hemel tot de wereld; want in de eerste staat treden de waarheden uit de wereld door het verstand binnen in de wil en worden daar de goede dingen, omdat zij van de liefde zijn; in de tweede staat echter gaan van de hemel de zo goed geworden dingen door de wil uit in het verstandelijke en verschijnen daar in de vorm van het geloof; het is dit geloof dat zaligmakend is, omdat het is uit het goede van de liefde, dat wil zeggen, door het goede van de liefde uit de Heer; dat geloof immers is van de naastenliefde in de vorm.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl