Bible

 

Exodus 23:2

Studie

       

2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen.

Bible

 

Jozua 22:5

Studie

       

5 Alleenlijk neemt naarstiglijk waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft, dat gij den HEERE, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6716

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6716. Er ging een man uit het huis van Levi; dat dit de oorsprong van het ware uit het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de man, namelijk het ware, waarover nr. 3134; uit de betekenis van ‘uit het huis’ namelijk de oorsprong; en uit de uitbeelding van Levi, namelijk het goede; Levi beeldt immers in de hoogste zin de Goddelijke Liefde uit, nr. 3875; en in de innerlijke zin de geestelijke liefde, nrs. 3875, 4497, 4502, 4503; en omdat hij de liefde uitbeeldt, beeldt hij het goede uit, want al het goede is van de liefde.

Wat betreft de oorsprong van het ware uit het goede, die hier met de man uit het huis van Levi wordt aangeduid, moet men weten dat in wat volgt in de hoogste zin wordt gehandeld over de Heer, hoe Hijzelf ten aanzien van Zijn Menselijke de Goddelijke Wet is geworden, dat wil zeggen, het Ware Zelf.

Het is bekend dat de Heer geboren werd zoals een ander mens en dat Hij, toen Hij een klein kind was, leerde spreken zoals een ander klein kind en dat Hij daarna groeide in wetenschap en verder in inzicht en wijsheid; daaruit blijkt dat Zijn Menselijke niet Goddelijk is geweest vanaf de geboorte, maar dat Hij Dit uit eigen macht Goddelijk heeft gemaakt.

Dat Hij dit gedaan heeft uit eigen macht, kwam omdat Hij van Jehovah was ontvangen; vandaar was het binnenste van Zijn leven Jehovah Zelf; want het binnenste van het leven van ieder mens, dat de ziel wordt genoemd, is van de vader; wat echter het binnenste bekleedt en dat het lichaam wordt genoemd, is van de moeder.

Dat het binnenste van het leven, dat van de vader is, aanhoudend invloeit en werkt in het uiterlijke en uitwendige, dat van de moeder is, en daarnaar streeft om dit eender aan zichzelf te maken, ook in de baarmoeder, kan vaststaan uit de kinderen, namelijk dat zij worden geboren met de inborst van de vader en soms de kleinkinderen en de achterkleinkinderen met de inborst van de grootvader en de overgrootvader.

Dit komt daarvandaan dat de ziel die van de vader is, aanhoudend het uitwendige dat van de moeder is, aan zich eender en tot een beeld van zich wil maken; dat dit zo bij de mens plaatsvindt, kan vaststaan dat het zo in de eerste plaats bij de Heer heeft plaatsgevonden; het binnenste van Hem was het Goddelijke Zelf, omdat het Jehovah Zelf was, want Hij was Zijn Enigverwekte Zoon; en omdat het binnenste het Goddelijke Zelf was.

Heeft Dit dan niet, meer dan bij elk mens, het uitwendige dat van de moeder was, tot een beeld van zich, dat wil zeggen aan zich eender kunnen maken, dus het Menselijke, dat uitwendig en van de moeder was, Goddelijk? en dit uit eigen macht, omdat het Goddelijke, dat het binnenste was, waaruit Hij werkte op het Menselijke, van Hemzelf was, evenals de ziel van de mens, die het binnenste is, van hem is?

En omdat de Heer is voortgegaan volgens de Goddelijke Orde, maakte Hij dat Zijn Menselijke, toen Hij in de wereld was, het Goddelijk Ware was; nadien echter, toen Hij ten volle verheerlijkt was, maakt Hij dat het het Goddelijk Goede was, dus één met Jehovah.

Hoe dit heeft plaatsgevonden wordt in dit hoofdstuk in de hoogste zin beschreven; maar omdat de dingen die in de hoogste zin zijn, alle over de Heer handelen, het menselijk verstand te boven gaan, is het geoorloofd om in wat volgt de dingen uiteen te zetten die in dit hoofdstuk in de innerlijke zin zijn bevat; deze dingen handelen over de aanvang en de daaropvolgende staten van het Goddelijk Ware bij de mens van de Kerk, dat wil zeggen, bij de mens die wordt wederverwekt, nrs. 6713, 6714; de oorzaak dat die dingen in de innerlijke zin zijn bevat, is deze dat de wederverwekking van de mens een beeld is van de verheerlijking van het Menselijke van de Heer, zie de nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402, 5688, 3245, 3246.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl