Bible

 

II Samuël 15:35

Studie

       

35 En zijn niet Zadok en Abjathar, de priesters, aldaar met u? Zo zal het geschieden, dat gij alle ding, dat gij uit des konings huis zult horen, den priesteren, Zadok en Abjathar, zult te kennen geven.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9396

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9396. En hij nam het boek des verbonds; dat dit betekent het Woord in de letter, waarmee het Woord in de hemel is verbonden, staat vast uit de betekenis van het Boek, namelijk het Woord in de gehele samenvatting, waarover hierna; en uit de betekenis van het verbond, dus de verbinding, nrs. 665, 666, 1023, 1038, 1864, 1996, 2003, 2021, 6804, 8767, 8778.

Onder het Boek des Verbonds wordt hier al datgene verstaan wat de Heer sprak vanaf de berg Sinaï, want eerder in vers 4 wordt gezegd, ‘en Mozes schreef al de woorden van Jehovah’; daarom wordt onder het boek des verbonds in de strikte zin verstaan het Woord dat aan Mozes werd onthuld op de berg Sinaï en in de brede zin van het Woord in de gehele samenvatting, aangezien dat het Goddelijk Ware is dat door de Heer is onthuld; en aangezien de Heer Zich daardoor met de mens verbindt, met de mens van de Kerk, is dat daarom eveneens het Boek van het Verbond, omdat het verbond de verbinding is.

Maar hoedanig de verbinding van de Heer met de mens van de Kerk is door het Woord, weet men heden ten dage niet, de oorzaak ervan is dat heden ten dage de hemel gesloten is, nauwelijks iemand spreekt heden ten dage nog met engelen en geesten en weet vandaar hoe die het Woord doorvatten, terwijl dat toch de Ouden, vooral de Oudsten, bekend is geweest, want het was voor hen iets gewoons om met engelen en geesten te spreken; de oorzaak hiervan was deze dat de mensen in de oude tijden, vooral in de oudste, innerlijke mensen waren; zij dachten immers in de geest, bijna los van het lichaam, maar de huidige mensen zijn uiterlijk en denken in het lichaam bijna los van de geest; vandaar komt het dat de hemel als het ware van de mens is teruggetreden, want de vergemeenschapping van de hemel is met de innerlijke mens wanneer deze kan worden weggetrokken van het lichaam, maar niet met de uiterlijke rechtstreeks; vandaar is het heden ten dage onbekend hoedanig de verbinding van de Heer met de mens door het Woord is.

Degenen die vanuit het zinlijke van het lichaam en niet vanuit het zinlijke van de geest denken, kunnen het geenszins anders vatten, dan dat de zin van het Woord zodanig is in de hemel, als het in de wereld is, dat wil zeggen, zoals hij in de wereld is.

Indien werd gezegd, dat de zin van het Woord in de hemel zodanig is als het denken van de innerlijke mens, die zonder stoffelijke ideeën is, dat wil zeggen, zonder wereldse, lichamelijke en aardse ideeën, dan zou dit heden ten dage een paradox zijn; en te meer indien er werd gezegd, dat de zin van het Woord in de hemel zoveel verschilt van de zin ervan in de wereld of in de letter, als het hemels paradijs van het aards paradijs en als de hemelse spijs en drank van de aardse spijs en drank; hoe groot dit verschil is, verschijnt hieruit, dat het hemels paradijs het inzicht en de wijsheid is, de hemelse spijs al het goede van de liefde en van de naastenliefde en de hemelse drank al het ware van het geloof vanuit dat goede.

Wie zou zich heden ten dage niet verwonderen, indien hij hoorde, dat wanneer in het Woord melding wordt gemaakt van: een paradijs, een tuin, een wijngaard, in de hemel niet een paradijs, een tuin en een wijngaard wordt doorvat, maar in de plaats daarvan zulke dingen die van het inzicht en van de wijsheid uit de Heer zijn en wanneer melding wordt gemaakt van spijs en drank, zoals van: brood, vlees, wijn en water in plaats daarvan in de hemel zulke dingen worden doorvat die van het goede van de liefde en van het ware van het geloof uit de Heer zijn; en dit niet door ontvouwingen, noch als vergelijking, maar uit daadwerkelijke overeenstemmingen, aangezien de hemelse dingen die van de wijsheid zijn, van het inzicht, van het goede van de liefde en van het ware van het geloof, daadwerkelijk met die dingen overeenstemmen; en in deze overeenstemming is de innerlijke mens geschapen ten opzichte van de uiterlijke en uitwendige, dus de hemel die in de innerlijke mens is, ten opzichte van de wereld die in de uiterlijke mens is; eender in het algemeen.

Dat het Woord volgens de overeenstemmingen wordt verstaan en doorvat in de hemel en dat die zin de innerlijke zin is, is in het voorafgaande overal getoond.

Wie de woorden die nu zijn gezegd, inziet, kan weten en enigermate doorvatten, dat er door het Woord een verbinding van de mens met de hemel is en door de hemel met de Heer en dat er zonder het Woord geen verbinding zou zijn, zie de nrs. 2143, 7153, 7381, 8920, 9094, 9212, 9216, 9357 en elders meermalen is getoond.

Daaruit nu staat vast, waarom Mozes het Boek van het Verbond nam en las voor het volk en daarna bloed sprengde op het volk en zei: Zie, het bloed des verbonds; dit heeft daarom plaatsgevonden, omdat het bloed van het slachtoffer in de hemel, is het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer, dus op onze aarde het Woord, nr. 9393.

Omdat met het verbond de verbinding wordt aangeduid en omdat door het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer, dat wil zeggen, door het Woord, de verbinding plaatsvindt, worden daarom alle dingen die van het Goddelijk Ware uit de Heer of die van het Woord zijn, het verbond genoemd, zoals de tafelen waarin de tien geboden waren ingegrift en verder ook de gerichten, de inzettingen en de overige dingen die in de boeken van Mozes en in het algemeen de dingen die in het Woord, zowel van het Oude als het Nieuwe Testament, zijn.

Dat de tafelen, waarin de Tien Geboden waren geschreven zo werden genoemd, bij Mozes: ‘Jehovah schreef op de tafelen de woorden des verbonds, de tien woorden’, (Exodus 34:28).

Bij dezelfde: ‘Ik klom op de berg om te ontvangen de stenen tafelen, de tafelen van het verbond dat Jehovah met ulieden had uitgehouwen; Jehovah gaf mij de twee stenen tafelen, de tafelen des verbonds.

Ik daalde neer van de berg, toen de berg brandde van vuur; de twee tafelen des verbonds echter waren op mijn twee handen’, (Deuteronomium 9:9,11,15); en bij dezelfde: ‘Jehovah heeft ulieden Zijn verbond te kennen gegeven dat Hij u heeft geboden te doen, de tien woorden, die Hij heeft geschreven op de stenen tafelen; gij zult u wachten dat gij niet vergeet het verbond van Jehovah uw God, hetwelk Hij met u heeft uitgehouwen’, (Deuteronomium 4:13,23).

Omdat de beide tafelen waren neergelegd in de Ark, die in het midden of in het binnenste van de Tabernakel was, werd de Ark daarom de Ark des Verbonds genoemd, (Numeri 10:33; 14:44; Deuteronomium 10:8, 31:9,25,26; Jozua 3:3,6,8,11,14,17; 4:7,9,18; 6:6,8; 8:33; Richteren 20:27; 1 Samuël 4:3-5; 2 Samuël 15:24; 1Koningen 3:15; 6:19; 8:1,6; Jeremia 3:16).

Dat de boeken van Mozes het Boek des Verbonds werd genoemd, staat vast uit het vinden van die boeken door de priester Hilkia in de tempel, waarover het volgende in Koningen 2: ‘De hogepriester Hilkia vond het Boek der Wet in het huis van Jehovah; en zij lazen in hun oren al de woorden van het Boek des Verbonds gevonden in het huis van Jehovah’, (2 Koningen 22:8; 23:2).

Dat het Woord van het Oude Testament het verbond werd genoemd, bij Jesaja: ‘Aan hen die Mijn verbond houden zal Ik in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan zonen en dochteren’, (Jesaja 56:4,5).

Bij Jeremia: ‘Hoort de woorden van dit verbond, dat Ik uw vaders heb geboden, gehoorzaamt Mijn stem en doet ze, naar al wat Ik u gebied’, (Jeremia 11:2,3,5-7).

Bij David: ‘Alle wegen van Jehovah zijn barmhartigheid en waarheid voor degenen die Zijn verbond en Zijn getuigenis bewaren’, (Psalm 25:10).

Bij dezelfde: ‘De barmhartigheid van Jehovah is van het eeuwige tot het eeuwige over hen die Hem vrezen en Zijn gerechtigheid tot de zonen der zonen, tot degenen die Zijn verbond bewaren en Zijn geboden gedenken’, (Psalm 103:17,18).

En bij dezelfde: ‘Zij hebben het verbond Gods niet gehouden en zij hebben geweigerd in Zijn Wet te wandelen’, (Psalm 78:10); hier wordt het verbond Gods de Wet Gods genoemd; dat onder de Wet in de brede zin het gehele Woord wordt verstaan, in minder brede zin het historische Woord, in de strikte zin het door Mozes geschreven Woord en in de meest strikte zin de tien geboden van de Decaloog, nr. 6752.

Dat ook het Woord van het Nieuwe Testament het verbond is, bij Jeremia: ‘Zie, de dagen komende, waarop Ik met het huis Israëls en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; dit is het verbond dat Ik zal maken met het huis Israëls na deze dagen; Ik zal Mijn wet in het midden van hen geven en Ik zal die op hun hart schrijven’, (Jeremia 31:31-33).; het huis Israëls voor de geestelijke Kerk en het huis van Juda voor de hemelse Kerk; en bij David: ‘Ook Ik, tot eerstgeborene zal Ik hem geven, hoog boven de koningen der aarde en Mijn verbond zal Hem vast blijven; Ik zal Mijn verbond niet gering maken en de uitspraak van Mijn lippen zal Ik niet veranderen’, (Psalm 89:29,35); hier met betrekking tot de Heer; Mijn verbond zal Hem vast blijven, voor het één-zijn van het Goddelijk Zelf en het Goddelijk Menselijke; en dus eveneens voor het Woord, want de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke was het Woord dat Vlees, dat wil zeggen, Mens is geworden, (Johannes 1:1-3,14).

Dat het Goddelijk Ware of het Woord het verbond of de verbinding is, komt omdat dat het Goddelijke uit de Heer is, dus de Heer Zelf; daarom, wanneer het Woord door de mens wordt opgenomen, de Heer Zelf wordt opgenomen; daaruit blijkt, dat er door het Woord verbinding is van de Heer met de mens; en omdat er verbinding is van de Heer met de mens, is er ook verbinding van de hemel met de mens, want de hemel wordt de hemel genoemd krachtens het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer, dus krachtens het Goddelijke; daarom wordt van hen die in de hemel zijn gezegd, dat zij in de Heer zijn.

Dat het Goddelijke Zich verbindt met degenen die de Heer liefhebben en Zijn Woord houden, zie, (Johannes 14:23).

Uit dit alles kan vaststaan, dat onder het bloed van het verbond wordt verstaan de verbinding van de Heer door de hemel met de mens door het Woord; zoals eveneens bij Zacharia: ‘Ik zal uitroeien de wagen uit Efraïm en het paard van Jeruzalem en de boog des krijgs zal worden uitgeroeid; tegen de natiën zal Hij vrede spreken; Zijn heersen zal zijn van de zee tot de zee en van de troon tot aan de einden der aarde.

Ook u aangaande, door het bloed van uw verbond zal Ik uw gebondenen uitlaten uit de kuil waarin geen water is’, (Zacharia 9:10,11); wie niets ten aanzien van de innerlijke zin kent, kan hier niet anders uit opmaken dan zulke zaken die de letterlijke zin behelst, namelijk dat de wagen uit Efraïm, het paard uit Jeruzalem zal worden uitgeroeid en de boog des krijgs en tenslotte dat het bloed van het verbond van de Heer is, waardoor degenen zouden worden bevrijd die in zonden zijn, door op verschillende wijzen te ontvouwen, wie er worden verstaan onder de gebondenen in de kuil waarin geen water is; maar degene die de innerlijke zin van het Woord kent, vat dat hier over het Goddelijk Ware wordt gehandeld en dat dat nadat het verwoest is, dat wil zeggen, niet langer met het geloof en met het hart is opgenomen door de mens, door het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Menselijke van de Heer dat voortgaat, zal worden hersteld en dat zo zij die geloven en doen, met de Heer Zelf zullen worden verbonden; wat uit de innerlijke zin van de afzonderlijke dingen daar vollediger kan vaststaan; zoals uit de betekenis van de wagen, namelijk de leer van de Kerk, nrs. 2760, 5321, 5945, 8215; van Efraïm, namelijk het verlicht verstandelijke van de Kerk, nrs. 5354, 6222, 6238; uit de betekenis van het paard, namelijk het verstand van het Woord, nrs. 2760-2762, 3217, 5321, 6125, 6534, 8029, 8146, 8148; van Jeruzalem, te weten de geestelijke Kerk, nrs. 2117, 3654, 9166; uit de betekenis van de boog, namelijk de leer van het ware, nrs. 2868, 2709; en van de krijg, namelijk de strijd ten aanzien van de waarheden, nrs. 1664, 2686, 8295; daaruit blijkt, dat met de wagen uit Efraïm en het paard uit Jeruzalem en de boog des krijgs uitroeien, wordt aangeduid de verwoesting van het Goddelijk Ware in de Kerk, ten aanzien van alle verstand ervan.

En dat met het bloed van het verbond zullen worden uitgelaten de gebondenen in de kuil waarin geen water is, het herstel wordt aangeduid door het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Menselijke van de Heer voortgaand; dat het bloed het Goddelijk Ware is en dat het verbond de verbinding is, is eerder getoond en dat de gebondenen in de kuil degenen zijn die van de geestelijke Kerk zijn en gezaligd zijn door de Komst van de Heer in de wereld, zie nr. 6854; er wordt gezegd de kuil waarin geen water is, omdat met het water het ware wordt aangeduid, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 7307, 8137, 8138, 8568, 9323.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6854

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6854. En Ik ben neergedaald om het [volk] te bevrijden uit de hand van de Egyptenaren; dat dit betekent dat Hij Zich neerliet tot hen om hen te onttrekken aan de macht van de wetenschappelijke valsheden, die de waarheden van de Kerk trachten te vernietigen, staat vast uit de betekenis van neerdalen, namelijk zich neerlaten, waarover hierna; uit de betekenis van ‘om te bevrijden’, namelijk om te onttrekken aan, want hij die aan de valsheden onttrekt, bevrijdt; uit de betekenis van de hand, te weten de macht, waarover de nrs. 878, 3387, 3563, 4931-4937, 5544; en uit de betekenis van de Egyptenaren, namelijk de valse wetenschappen die tegen de waarheden van de Kerk zijn, nrs. 6651, 6679, 6683, dus die deze trachten te vernietigen.

Dat de Heer neerdaalt, daarmee is het als volgt gesteld: van de Heer wordt gezegd dat Hij neerdaalt of Zich neerlaat, wanneer Hij tot het gericht komt, nr. 1311 eveneens wanneer Hij tot de lagere plaatsen komt, hier tot hen die van de geestelijke Kerk zijn, die met de zonen Israëls worden aangeduid; er wordt immers in de innerlijke zin over hen gehandeld, hoe zij door de valsheden worden bestookt en dan verzoekingen verduren en daarna hoe zij bevrijd worden om in de hemel te worden binnengeleid.

Maar in deze dingen die in dit vers en eveneens in het volgende, in de innerlijke zin zijn vervat, ligt nog een groter mysterie, dat nog niet in de Kerk bekend is; daarom moet het worden onthuld; degenen die de geestelijken worden genoemd, zijn diegenen die niet kunnen worden wederverwekt, tenzij alleen ten aanzien van het verstandelijke deel, niet echter ten aanzien van hun wilsdeel; in het verstandelijke deel van hen wordt daarom door de Heer een nieuwe wil geplant en deze wil is volgens de leerstellingen van het geloof die van hun Kerk zijn; deze mensen, namelijk zulke geestelijken, zijn enig en alleen gezaligd door de Komst van de Heer in de wereld; de oorzaak hiervan is deze dat het door de hemel heengaande Goddelijke, dat het Goddelijk Menselijke vóór de Komst van de Heer was, hen niet kon bereiken, aangezien de leerstellingen van hun Kerk voor het merendeel geen ware dingen waren en vandaar het goede dat van de wil is, ook niet het goede was, nr. 6427.

Omdat dezen enig en alleen gezaligd konden worden door de Komst van de Heer, dus ook niet eerder tot de hemel konden worden verheven, werden zij daarom in die tussentijd in de lagere aarde gehouden, in plaatsen daar waar die in het Woord kuilen worden genoemd; deze aarde was rondom belegerd door de hellen, waar de valsheden zijn, waardoor zij zeer bestookt werden, niettemin werden zij door de Heer behoed.

Maar nadat de Heer in de wereld was gekomen en het Menselijke in Zich Goddelijk had gemaakt, bevrijdde Hij toen degenen die daar in de kuilen waren en Hij hief hen tot de hemel op; en uit hen vormde Hij ook de geestelijke hemel, die de tweede hemel is.

Dit is het wat wordt verstaan onder de neerdaling van de Heer tot de lageren en onder de bevrijding van hen die gebonden waren.

Dit is het mysterie dat eveneens in de innerlijke zin wordt beschreven in dit vers en in het volgende; men zie wat eerder over die geestelijken is getoond, namelijk dat de geestelijken in het duister zijn ten aanzien van het ware en het goede van het geloof, nrs. 2708, 2715, 2718, 2831, 2849, 2935, 2937, 3241, 3833, 6289.

Dat het duistere van hen door het Goddelijk Menselijke van de Heer wordt beschenen, nrs. 2716, 4402.

Dat zij, omdat zij in het duister zijn ten aanzien van het ware en het goede van het geloof, zeer door de hellen worden bestreden, maar dat de Heer hen aanhoudend beschermt, nr. 6419.

Dat de geestelijken niet kunnen worden wederverwekt ten aanzien van hun wilsdeel, maar alleen ten aanzien van het verstandelijke deel en dat daar een nieuwe wil door de Heer wordt gevormd, nrs. 863, 875, 895, 927, 928, 1023, 1043, 1044, 2256, 4328, 4493, 5113.

Dat de geestelijken gezaligd werden door de Komst van de Heer in de wereld, nrs. 2833, 2834, 3969.

In het profetische Woord wordt hier en daar melding gemaakt van de gebondenen en van de gebondenen in de kuil en dat zij door de Heer bevrijd werden, onder wie degenen waarover nu gesproken is, in het bijzonder worden verstaan, zoals bij Jesaja: ‘Ik, Jehovah, heb U geroepen in gerechtigheid en Ik zal Uw hand aangrijpen, omdat Ik U zal behoeden en U geven zal tot een verbond voor het volk, tot het licht van de natiën, om te openen de blinde ogen, om uit te leiden uit de kerker van de gebondenen, uit het huis van de kerker hen die in duisternis zitten’, (Jesaja 42:6,7).

Bij dezelfde: ‘Ik heb U bewaard en gegeven tot een verbond des volks, om het land te herstellen, om te verdelen de verwoeste erfenissen; om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in de duisternis zijn: Wordt onthuld; op de wegen zullen zij weiden en op alle hellingen is hun weide’, (Jesaja 49:8,9); daar klaarblijkend over de Heer; de gebondenen in het bijzonder voor hen die werden vastgehouden in de lagere aarde tot aan de Komst van de Heer en die toen tot de hemel werden verheven; in het algemeen voor allen die in het goede zijn en als het ware gebonden worden gehouden door de valsheden, waaruit zij zich evenwel willen opwerken.

Bij Zacharia: ‘Door het bloed van Uw verbond zal Ik uitlaten Uw gebondenen uit de kuil’, (Zacharia 9:11).

Bij Jesaja: ‘Door te verzamelen zullen verzameld worden de gebondenen in de kuil en zij zullen bezocht worden’, (Jesaja 24:22); de gebondenen in de kuil, voor dezelfden.

Bovendien uit deze dingen bij Jesaja: ‘Jehovah heeft Mij gezalfd om te evangeliseren aan de armen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen de vrijheid te prediken, de gebondenen, degene die aan de ogen gevat is, om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah’, (Jesaja 61:1) en elders: ‘Het volk, zij die wandelen in de duisternis, hebben een groot licht gezien; zij die wonen in het land van de schaduw des doods, het licht heeft uitgeblonken over hen’, (Jesaja 9:1).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl