Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
Yiya esigabeni / 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
Yiya esigabeni / 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6692

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

6692. En farao gebood aan al zijn volk; dat dit de algemene invloed betekent in de wetenschappen die strijdig zijn met de ware dingen van de Kerk, staat vast uit de betekenis van gebieden, namelijk de invloed, nrs. 5486, 5732; hier de algemene invloed, omdat die is van de zijde van farao, door wie het wetenschappelijke in het algemeen wordt uitgebeeld, nr. 6015; en uit de betekenis van zijn volk, namelijk de wetenschappen die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk; dat de Egyptenaren die hier het volk zijn, de wetenschappen zijn, werd meermalen genoemd, nr. 6638.

Dat met de Egyptenaren de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk, komt omdat de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Oude Kerk, welke Kerk ook bij hen was geweest, daar waren verdraaid in magische dingen, want door de uitbeeldende en de aanduidende zaken van de Kerk was er in die tijd vergemeenschapping met de hemel, en die vergemeenschapping was er bij degenen die in het goede van de naastenliefde leefden en bij verscheidenen geopend was, maar aan degenen die niet in het goede van de naastenliefde leefden, maar in daarmee strijdige dingen, werd soms open vergemeenschapping gegeven met boze geesten, die alle waarheden van de Kerk verdraaiden en daarmee het goede vernietigden; vandaar de magische gebruiken.

Dit kan eveneens vaststaan uit de hiëroglyfen van de Egyptenaren, waar ook gebruik van gemaakt werd in de gewijde handelingen, want daarmee duidden zij geestelijke dingen aan en verdraaiden zij de Goddelijke orde.

Magie is niets anders dan een verdraaiing van de orde; vooral is het een misbruik van de overeenstemmingen.

Het is de orde, dat de goede en de ware dingen die van de Heer voortgaan, door de mens worden opgenomen, wanneer dit plaatsvindt, is er orde in de afzonderlijke dingen die de mens voorneemt en denkt; maar wanneer de mens die dingen niet opneemt volgens de orde, die uit de Heer is, maar gelooft dat alle dingen een blinde loop volgen en dat als er iets bepaalds gebeurt, dit van de eigen voorzichtigheid of het eigen verstand is, dan verdraait hij de orde, want de zaken die van de orde zijn, voegt hij aan zich toe om alleen voor zichzelf te zorgen, maar niet voor de naaste, tenzij voor zoveel als deze hemzelf begunstigt; vandaar zijn, wat verwonderlijk is, allen die het zich vast hebben ingeprent dat alle dingen van de eigen voorzichtigheid en niet van de Goddelijke Voorzienigheid zijn, in het andere leven ten zeerste tot magie zijn geneigd en voor zoveel zij het kunnen, doordrenken zij zich er ook van; vooral degenen die, omdat zij op zichzelf vertrouwden en alle dingen aan hun eigen voorzichtigheid toeschreven, tal van kunstgrepen en sluwheden hadden uitgedacht om zich boven anderen te verheffen; zulke personen worden, wanneer zij in het andere leven geoordeeld zijn, in de hellen van de magiërs geworpen, die in het vlak onder de voetzolen zijn, aan de rechterzijde een weinig naar voren, uitgestrekt over een grote afstand en in de diepste hellen ervan zijn de Egyptenaren.

Vandaar nu komt het, dat met farao, de Egyptenaren en Egypte, de wetenschappen worden aangeduid die strijdig zijn met de waarheden van de Kerk.

Opdat dus de uitbeeldende en de aanduidende dingen van de Kerk niet langer in magische dingen zouden worden verdraaid, werd het Israëlitische volk uitgekozen; bij hen zouden dan de uitbeeldende en aanduidende dingen van de Kerk hersteld worden; en dit volk was zodanig, dat het daaruit niet het magische kon maken, want het was geheel en al in uiterlijke zaken en in geen geloof dat er enig innerlijke was, te minder dat er enig geestelijke was; bij zulke mensen kan het magische niet ontstaan zodanig als het bij de Egyptenaren bestond.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2235

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

2235. Dat de gerechtigheid het goede en het gericht het ware betreffen, kan blijken uit de betekenis van de gerechtigheid en uit de betekenis van het gericht. Meermalen worden in het Woord gerechtigheid en gericht samen genoemd, maar wat zij in de innerlijke zin betekenen is nog niet bekend; in de naastgelegen zin betreft de gerechtigheid het gerechte en het gericht het rechte; het gerechte is, wanneer iets naar het goede geoordeeld wordt en dit overeenkomstig het geweten; het rechte echter is, wanneer het naar de wet geoordeeld wordt en dus naar het gerechte van de wet, dus ook naar het geweten, daar de wet het geweten tot richtsnoer dient. In de innerlijke zin is echter de gerechtigheid hetgeen uit het goede en het gericht hetgeen uit het ware voortkomt; het goede is alles wat tot de liefde en de naastenliefde behoort, het ware is alles wat tot het geloof daaruit behoort; het ware ontleent zijn wezen aan het goede en wordt het ware uit het goede genoemd, zoals het geloof uit de liefde, dus ook het gericht door de gerechtigheid; dat de gerechtigheid en het gericht dit betekenen, blijkt uit de navolgende plaatsen in het Woord.

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: doet gericht en gerechtigheid, en redt de beroofde uit de hand van de verdrukker. Wee degene, die zijn huis bouwt in ongerechtigheid en zijn opperzalen in onrecht. Heeft niet uw vader gegeten en gedronken en gericht en gerechtigheid gedaan; toen ging het hem goed’, (Jeremia 22:3, 13, 15);

gericht voor hetgeen tot het ware en gerechtigheid voor hetgeen tot het goede behoort.

Bij Ezechiël:

‘Wanneer de goddeloze zich van zijn zonden bekeert, en gericht en gerechtigheid doet, al zijn zonden, die hij gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden; hij heeft gericht en gerechtigheid gedaan, levende zal hij leven; daar de goddeloze zich van zijn goddeloosheid bekeert en gericht en gerechtigheid doet, daarom zal hij leven’, (Ezechiël 33:14, 16, 19);

hier eveneens gericht voor het ware dat tot het geloof behoort en gerechtigheid voor het goede dat tot de naastenliefde behoort. Eveneens bij Amos:

‘Het gericht vloeie als de wateren en de gerechtigheid als een sterke stroom’, (Amos 5:24).

Bij Jesaja:

‘Alzo zei Jehovah: Bewaart het gericht en doet gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid om zich te openbaren’, (Jesaja 56:1).

Bij dezelfde:

‘Des vredes zal geen einde zijn, op de troon van David en over Zijn rijk, om dat te bevestigen en om dat te stutten in gericht en gerechtigheid, van nu aan en tot in eeuwigheid’, (Jesaja 9:6);

hetgeen wil zeggen dat hij zal zijn in de waarheden van het geloof en in de goedheden van de naastenliefde.

Bij dezelfde:

‘Jehovah is verheven, want Hij woont in de hoogte: Hij heeft Zion vervuld met gericht en gerechtigheid’, (Jesaja 33:5);

gericht staat voor het geloof, gerechtigheid voor de liefde, Zion voor de Kerk; het gericht gaat vooraf, omdat door het geloof de liefde komt; wanneer echter de gerechtigheid voorafgaat, wil dat zeggen, dat uit de liefde het geloof komt, wanneer echter de gerechtigheid voorafgaat dat uit de liefde het geloof komt. Zoals bij Hosea:

‘Ik zal u Mij tot bruid werven in gerechtigheid en gericht, en in barmhartigheid en in ontfermingen; en Ik zal u Mij tot bruid werven in geloof, en gij zult Jehovah kennen’, (Hosea 2:18, 19) waar de gerechtigheid voorafgaat, zoals ook de barmhartigheid, welke tot de liefde behoren en het gericht volgt, alsmede de ontfermingen, welke tot het geloof uit de liefde behoren, beide worden genoemd geloof of trouw.

Bij David:

‘Jehovah, in de hemelen is Uw barmhartigheid, Uw waarheid tot de ethers toe; Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw gerichten zijn een grote afgrond’, (Psalm 36:6, 7);

hier behoren zowel de barmhartigheid als de gerechtigheid op gelijke wijze tot de liefde, maar de waarheid en het gericht tot het geloof.

Bij dezelfde:

‘De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal uit de hemel neerzien; ook zal Jehovah het goede geven en ons land zal zijn opbrengst geven’, (Psalm 85:12, 13);

waar de waarheid, welke tot het geloof behoort, voor het gericht staat en de gerechtigheid voor de liefde of de barmhartigheid.

Bij Zacharia:

‘Ik zal hen herwaarts brengen en zij zullen wonen in het midden van Jeruzalem, en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot God zijn in waarheid en in gerechtigheid’, (Zacharia 8:8);

hieruit blijkt ook duidelijk, dat het gericht het ware is en de gerechtigheid het goede, daar hier in de plaats van het gericht de waarheid staat. Evenzo bij David:

‘Die rechtschapen wandelt en gerechtigheid werkt en de waarheid spreekt’, (Psalm 15:2). Daar het geloof tot de naastenliefde behoort, of door het ware tot het goede behoort, worden de waarheden van het goede hier en daar ‘gerichten van de gerechtigheid’ genoemd, en zo betekenen dus de gerichten bijna hetzelfde als de geboden, zoals bij Jesaja:

‘Dat zij Mij van dag tot dag zoeken en verlangen naar de wetenschap van Mijn wegen, als een natie die gerechtigheid doet en het gericht van haar God niet verlaat; dat zij mij vragen naar de gerichten der gerechtigheid, dat zij naar de nadering Gods smachten’, (Jesaja 58:2). Dat het de geboden zijn bij David:

‘Ik loofde U zevenmaal des daags over de gerichten van Uw gerechtigheid, al Uw geboden zijn gerechtigheid’, (Psalm 119:164, 172);

ten aanzien van de Heer wordt bovenal gezegd, dat Hij gericht en gerechtigheid doet, wanneer Hij de mens opnieuw schept, zoals bij Jeremia:

‘Die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik Jehovah ben, doende barmhartigheid, gericht en gerechtigheid op de aarde, want in die dingen heb Ik welbehagen’, (Jeremia 9:23);

waar de barmhartigheid, welke van de liefde is, door gericht en gerechtigheid beschreven wordt.

Bij dezelfde:

‘Ik zal aan David een gerechte spruit verwekken, en hij zal als koning regeren en met inzicht handelen en gericht en gerechtigheid doen op de aarde’, (Jeremia 23:5; 33:15). Vandaar bij Johannes:

‘Wanneer Ik heenga, zo zal Ik de Trooster tot u zenden, en die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van gericht; van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij Mij niet meer zien zult; van gericht, omdat de overste van deze wereld geoordeeld is’, (Johannes 16:7-11). De zonde staat hier voor alle ontrouw; dat hij overtuigen zal van gerechtigheid, wil zeggen: van alles wat tegen het goede is, terwijl toch de Heer het Menselijke met het Goddelijke heeft verenigd, om de wereld zalig te maken, en het is de betekenis van de woorden: ’Ik ga tot Mijn Vader heen en gij zult Mij niet meer zien’. Van gericht wil zeggen, van alles wat tegen het ware is, terwijl toch de boosheden in hun hellen worden geworpen, zodat deze geen schade meer konden toebrengen, en dit is uitgedrukt met de woorden ‘de overste van deze wereld is geoordeeld’; in het algemeen wil ‘Hij zal overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van gericht’ zeggen, van alle ontrouw tegenover het goede en ware, dus dat er geen naastenliefde en geloof is, want onder gerechtigheid en gericht werd in de oude tijden met betrekking tot de Heer alle barmhartigheid en genade en met betrekking tot de mens alle naastenliefde en geloof verstaan.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl