Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8945

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

8945. En gij zult niet met trappen opklimmen boven tot Mijn altaar; dat dit betekent geen verheffing tot de innerlijke dingen die van de hemel zijn, staat vast uit opklimmen langs trappen, dus zich verheffen tot de hogere of tot de innerlijke dingen; of men zegt innerlijke of hogere, het is hetzelfde, want de innerlijke dingen verschijnen zoals hogere, nrs. 2148, 3084, 4210, 4599; en uit de betekenis van het altaar, te weten het voornaamste uitbeeldende van de Heer, nrs. 921, 2777, 2811; dus is met trappen opklimmen boven tot Mijn altaar, zich verheffen tot de Heer, dus tot de innerlijke dingen die van de hemel zijn, want de Heer is meer tegenwoordig in het innerlijke; hemels wordt alles genoemd wat in de binnenste hemel is en geestelijk alles wat in de middelste hemel is; de hemel immers is onderscheiden in twee rijken: namelijk het hemelse en het geestelijke rijk; zij die in het hemels rijk zijn, zijn in de binnenste of derde hemel, dus de Heer het naast; degenen immers die daar zijn, zijn in de liefde tot de Heer en in de onschuld, en dus meer dan alle overigen in wijsheid; maar zij die in het geestelijk rijk zijn, zijn in de middelste of tweede hemel, en dus verder van de Heer verwijderd; zij die daar zijn, zijn in de liefde jegens de naaste en door de naastenliefde bij de Heer; over die beide rijken en over het verschil ervan, zie de nrs. 2048, 2088, 2227, 2507, 2669, 2708, 2715, 2718, 3235, 3246, 3374, 3887, 4448, 4585, 4938, 4939, 5113, 5922, 6367, 6435, 7877.

Het moet in het kort worden ontvouwd, hoe het is gesteld met de verheffing naar de innerlijke dingen, dus tot de hemelse, die worden aangeduid met opklimmen met trappen boven tot het altaar; het wordt niemand in het andere leven toegestaan zich hoger in de hemel te verheffen dan tot de graad van het goede waarin hij is; want indien hij zich hoger verheft, dan worden zijn vuiligheden zichtbaar, dat wil zeggen, de boosheden van zijn liefden en de valsheden daaruit; hoe innerlijker immers iets is, des te zuiverder en des te heiliger is het in de hemel; degenen die in een onzuivere staat zijn, worden in een lagere sfeer gehouden, waar de onzuivere zaken niet worden doorvat, noch verschijnen; zij zijn immers in een grover goede en in een meer duister ware.

Soms gebeurt het dat zij die in de hemel komen in een meer innerlijke hemel begeren te komen; zij geloven dat zij dan een grotere vreugde zullen genieten; opdat die begeerte die hun aankleeft wordt weggenomen, worden zij ook tot een meer innerlijke hemel opgeheven; maar wanneer zij daar komen, beginnen zij benauwd te worden vanwege de boosheden van hun liefden, die dan tot de doorvatting komen en eveneens worden zij wanstaltig ten gevolge van de valsheden die vanuit de boosheden bij hen zijn.

Wanneer zij dit doorvatten, werpen zij zich uit de innerlijker hemel neer en keren niet eerder tot een kalme en vredige staat terug, dan wanneer zij op hun vorige plaats zijn teruggekeerd.

Dit wordt aangeduid met gij zult niet met trappen opklimmen boven tot Mijn altaar, opdat uw naaktheid daarop niet onthuld zal worden.

Eender is het gesteld met hen die beneden de hemel zijn; indien dezen alvorens voorbereid zijn naar de hemel begeren op te klimmen, voelen zij, wanneer zij daarheen worden opgeheven, een bijna helse marteling en zij verschijnen aan zichzelf zoals lijken; ook verkeert het leven zelf bij hen in nood, zoals het leven bij hen die in een doodsstrijd zijn; en daarom storten zij zich halsoverkop daaruit neer; en daarna begeren zij niet meer op te klimmen boven de staat van leven waarin zij zijn.

Men moet weten, dat in het andere leven niemand de hemel wordt ontzegd door de Heer en dat zij die het willen, hoevelen het er ook zijn, kunnen worden toegelaten – de hemel bestaat uit gezelschappen van engelen die in het goede van de liefde jegens de naaste en van de liefde tot de Heer zijn – in de gezelschappen van zulken worden zij binnengelaten, wanneer zij in de hemel worden toegelaten.

Maar wanneer de sfeer van hun leven, dat wil zeggen, wanneer het leven van hun liefde, niet samenstemt, ontstaat er een botsing; daarvandaan hebben zij angst en vindt neerstorting plaats.

Zo worden zij onderricht ten aanzien van het hemelse leven en over de staat van hun eigen leven naar verhouding en ook daarover dat niemand de hemel wedervaart, daardoor dat hij wordt opgenomen of binnengelaten, zoals de algemene mening is in de wereld en ook daarover dat de mens door het leven in de wereld zodanig wordt dat hij met hen kan zijn die in de hemel zijn; zie de nummers waarover deze zaken is gehandeld uit ondervinding, nrs. 3938, 4225, 4226, 4299, 4674, 5057, 5058, 7186, 7519, 8794, 8797.

Dit alles wordt daarmee aangeduid dat zij niet met trappen zullen opklimmen boven tot het altaar, opdat niet uw naaktheid daarop onthuld zal worden; en ook met iets eenders in (Exodus 28:42,43).

Opklimmen met trappen wordt er gezegd, met als oorzaak, dat de verheffing tot het innerlijke in de wereld der geesten, waar de hemelse en geestelijke dingen zich vertonen in vormen die eender zijn aan de wereldse vormen, verschijnt zoals een opklimmen langs trappen; dit uitbeeldende werd meermalen te zien gegeven.

Vandaar was het eveneens dat door Jakob in zijn droom engelen werden gezien die tot de Heer opklommen langs de sporten van een ladder, (Genesis 28:12); vandaar wordt eveneens met trappen in het Woord het opklimmen tot het hogere, dat wil zeggen tot de innerlijke dingen, aangeduid, zoals bij (Ezechiël 40:6,22,26,31,34) en bij Amos: ‘De Heer Jehovih Zebaoth bouwt in de hemelen Zijn trappen’, (Amos 9:6).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Puna

 

Face

  
Photo by Caleb Kerr

“The eyes are the windows of the soul.” That's a sentiment with roots somewhere in murky antiquity, but one that has become hopelessly cliché because it is both poetic and obviously true. We feel that if we can look in someone's eyes, we can truly know what they are inside. And it's not just the eyes; really it is the face as a whole that conveys this. As Swedenborg puts it, the face is “man's spiritual world presented in his natural world” (Heaven and Hell, No. 91). Our faces reveal our interior thoughts and feelings in myriad ways, which is why psychologists, poker players and criminal investigators spend so much time studying them. It makes sense, then, that people's faces in the Bible represent their interiors, the thoughts, loves and desires they hold most deeply. We turn our faces to the ground to show humility when we bow in worship; we turn them to the mountains when seeking inspiration; we turn them toward our enemies when we are ready to battle temptation. When things are hard, we need to “face facts,” or accept them internally. When the topic is the Lord's face, it represents the Lord's interiors, which are perfect love and perfect mercy. And when people turn away from the Lord and refuse his love, it is described as the Lord “hiding his face.”

(Mga Sanggunian: Heaven and Hell 91)


Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4599

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

4599. En hij spande zijn tent van aan gene zijde van de toren van Eder; dat dit de innerlijke dingen ervan betekent, staat vast uit de betekenis van de tent spannen, namelijk de voortgang van het heilige, hier naar de innerlijke dingen toe; dat de tent het heilige is, zie de nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312, 4391;

uit de betekenis van ‘aan gene zijde van de toren’, namelijk tot de innerlijke dingen, waarover hierna; en uit de betekenis van Eder, namelijk het hoedanige van de staat, namelijk van de voortgang van het heilige tot de innerlijke dingen; die toren had van oudsher die betekenis, maar omdat de naam in het Woord verder niet voorkomt, behalve bij, (Jozua 15:21) kan hij niet, zoals de andere namen, door parallelplaatsen worden bevestigd. Dat ‘van aan gene zijde van de toren’ is tot de innerlijke dingen, komt omdat de dingen die innerlijk zijn, worden uitgedrukt door verheven en hoge dingen, dus door: bergen, heuvels, torens, daken van huizen en eendere dingen; de oorzaak hiervan is deze dat de innerlijke dingen voor het gemoed, dat zijn voorstellingen door de uiterlijke zinlijke dingen aan de natuurlijke dingen van de wereld ontleent, zoals hogere dingen verschijnen, nr. 2148.

Dat torens de innerlijke dingen betekenen, kan eveneens uit andere plaatsen in het Woord vaststaan, zoals bij Jesaja:

‘Mijn beminde had een wijngaard in de hoorn des zoons der olie, die hij omtuinde en van stenen zuiverde en hij beplantte hem met een edele wijnstok en hij bouwde een toren in deszelfs midden’, (Jesaja 5:1, 2);

de wijngaard staat voor de geestelijke Kerk, de edele wijnstok voor het geestelijk goede; hij bouwde een toren in het midden ervan, voor de innerlijke dingen van het ware. Eender ook in de gelijkenis van de Heer bij Mattheüs:

‘Een mens, een heer des huizes, plantte een wijngaard en zette een tuin daaromheen en groef een wijnpersbak daarin en bouwde een toren en verhuurde die de landbouwers’, (Mattheüs 21:33; Markus 12:1).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir waren rondom uw muren en de Gammadieten in uw torens; hun schilden hingen zij rondom op uw muren; dezen vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11);

daar wordt over Tyrus gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid of degenen die daarin zijn; de Gammadieten in de torens ervan, staan voor de erkentenissen van het innerlijk ware.

Bij Micha:

‘Jehovah zal over hen regeren in de berg Zions, van nu aan en tot in het eeuwige en gij toren der kudde van kleinvee, helling der dochter Zions, tot u zal komen en wederkeren het vorige koninkrijk, het koninkrijk der dochter van Jeruzalem’, (Micha 4:7, 8), daar wordt het hemels rijk van de Heer beschreven, het binnenste ervan door de berg van Zion, te weten de liefde tot de Heer; het afgeleide ervan door de helling der dochter Zions, namelijk de wederzijdse liefde, die in de geestelijke zin de liefde jegens de naaste wordt genoemd; de innerlijke ware dingen van het goede ervan door de toren van de kudde van kleinvee, dat daaruit het geestelijk rijk van het hemelse is, wordt aangeduid met het koninkrijk der dochter van Jeruzalem.

Bij David:

‘De berg Zions zal zich verblijden, de dochters van Jehudah zullen opspringen, om Uw gerichten; omgeeft Zion en omgordt haar, telt haar torens’, (Psalm 48:12, 13);

de torens staan daar voor de innerlijk ware dingen die de dingen verdedigen die van de liefde en van de naastenliefde zijn.

Bij Lukas:

‘Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, die kan Mijn discipel niet zijn; want wie van u, wanneer hij een toren wil bouwen, zit niet eerst neder en overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot de volmaking nodig is; of wat koning, optrekkende, om met een andere koning de krijg aan te binden, zit niet eerst neder en beraadslaagt of hij machtig is met tienduizend tegemoet te gaan degene die met twintigduizend tegen hem komt’, (Lukas 14:27, 28, 31, 33);

wie de innerlijke zin van het Woord niet weet, meent niet anders dan dat de Heer daar vergelijkenderwijs heeft gesproken en dat onder een toren bouwen en krijg voeren niet iets anders werd verstaan, niet wetende dat alle vergelijkingen in het Woord aanduidend en uitbeeldend zijn, en dat een toren bouwen is zich de innerlijke ware dingen verwerven en dat krijg voeren is vanuit die dingen strijden; daar immers wordt gehandeld over de verzoekingen die diegenen ondergaan die van de Kerk zijn en daar de discipelen van de Heer worden genoemd; die verzoekingen worden aangeduid met hun kruis dat zij zullen dragen; en dat zij geenszins vanuit zich en vanuit het hunne, maar uit de Heer overwinnen, wordt aangeduid met ‘wie niet al zijn vermogens verloochent, kan mijn discipel niet zijn’, zo hangen deze dingen dus samen; maar indien de dingen die over de toren en de krijg worden vermeld, alleen vergelijkenderwijs zonder innerlijke zin worden verstaan, dan hangen zij niet samen; daaruit blijkt welk licht men uit de innerlijke zin heeft. De innerlijke dingen van degenen die in de liefde van zich en van de wereld zijn, dus de valse dingen van waaruit zij strijden en waarmee zij hun godsdienstige bevestigen, worden in de tegenovergestelde zin ook door torens uitgedrukt, zoals bij Jesaja:

‘De hoogte der mannen zal worden nedergedrukt en Jehovah Zebaoth zal worden verhoogd boven alle hovaardige en hoge en boven alle verhevene, en hij zal worden vernederd; en boven alle hoge en verhevene ceders van Libanon en boven alle eiken van Basan; en boven alle hoge bergen en boven alle verheven heuvels en boven alle uitstekende toren en boven alle versterkte muur’, (Jesaja 2:11-18), waar de innerlijke en de uiterlijke dingen van hun liefden worden beschreven door ceders, eiken, bergen, heuvels, toren en muur; de innerlijke valse dingen door de toren en dus eveneens de innerlijke dingen door die welke hoog zijn; maar met dit verschil dat degenen die hierin zijn, namelijk in de boze en de valse dingen, zich hoog en boven anderen geloven, maar zij die in de goede en de ware dingen zijn, zich kleiner en onder de anderen geloven, (Mattheüs 20:26, 27; Markus 10:44);

niettemin worden de goede en de ware dingen door hoge dingen beschreven, omdat zij in de hemel de Allerhoogste, dat wil zeggen, de Heer, nader zijn. Bovendien wordt in het Woord van torens gesproken met betrekking tot de ware dingen, van bergen echter met betrekking tot de goede dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl