Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 233

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

233. Met wetenschappelijkheden de geheimen van het geloof doorvorsen is even onmogelijk als het voor een kameel is om door het oog van een naald te gaan, en even onmogelijk als voor een rib om de fijnste vezels van borst en hart te regeren; zo grof en nog veel grover is het zintuiglijke en wetenschappelijke in vergelijking met het geestelijke en hemelse. Wie alleen al de verborgenheden van de natuur, welke ontelbaar zijn, navorsen wil, ontdekt er nauwelijks één en terwijl hij ze navorst, vervalt hij in dwalingen, zoals men wel weet. Hoeveel te meer, zal dit het geval zijn als hij wil doordringen in de verborgenheden van het geestelijke en hemelse leven, waar myriaden van mysteries bestaan voor één die in de ongeziene delen van de natuur zijn. Ter verduidelijking dient slechts dit voorbeeld: de mens kan van zichzelf niets anders dan het kwade doen en zich van de Heer afwenden; toch is het niet de mens die dit doet, maar het zijn de kwade geesten die bij hem zijn; eigenlijk ook niet de kwade geesten, maar het kwade zelf, dat zij zich toegeëigend hebben; niettemin is het de mens die het kwade doet, zich afwendt en schuldig is; en nochtans leeft hij alleen door de Heer. Omgekeerd kan de mens van zichzelf nooit het goede doen en zich tot de Heer wenden dan door de bijstand van de engelen; ook de engelen kunnen het niet, maar alleen de Heer; niettemin kan de mens het goede doen als vanuit zichzelf, en zich tot de Heer wenden. Dat dit zo is, kan nooit iemand met de zintuigen of door wetenschap en filosofie begrijpen; worden deze geraadpleegd, dan wordt het geheel en al geloochend, hoewel het in zichzelf waar is. Evenzo is het met al het overige. Hieruit blijkt, dat zij die over de dingen van het geloof het zintuiglijke en het wetenschappelijke raadplegen, zich niet alleen in twijfel, maar ook in loochening, dat wil zeggen in duisternis storten, en wanneer zij in die duisternis zijn, ook in alle lusten daarvan; want wanneer men het valse gelooft, dan doet men het valse ook; en wanneer men gelooft dat het geestelijke en hemelse niet bestaat, dan gelooft men dat alleen het lichamelijke en wereldse bestaat, bijgevolg heeft men alles lief wat het eigen ik en de wereld toebehoort; zo dus komen uit het valse begeerten en kwaadheden voort. ----------

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ang Bibliya

 

Genesis 3

pag-aaral

   

1 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?

2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;

3 Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.

4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;

5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.

6 En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.

7 Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.

8 En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte des hofs.

9 En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?

10 En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.

11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?

12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.

13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.

14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.

15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.

16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.

17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.

18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.

19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.

20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.

21 En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.

22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.

23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.

24 En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.