Ang Bibliya

 

Exodus 11

pag-aaral

   

1 (Want de HEERE had tot Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven.

2 Spreek nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise.

3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen des volks.)

4 Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte;

5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.

6 En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal.

7 Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.

8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns.

9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.

10 En Mozes en Aaron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet.

   

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7879

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

7879. En niet zal in ulieden de plaag van de verderver zijn; dat dit betekent dat de verdoemenis uit de hel niet zal invloeien, staat vast uit de betekenis van de plaag, hier de verdoemenis, want deze plaag was de dood van alle eerstgeborenen in Egypte en dat die de verdoemenis is, zie nr. 7778; en uit de betekenis van de verderver, dus de hel die de verdoemenis teweegbrengt, is het als volgt gesteld: de verwoesting van de bozen in het andere leven en ook de verdoemenis en tevens het neerwerpen in de hel, komt niet rechtstreeks uit de geest die in het boze is, maar zij komt uit de hellen; de boosheden immers die daar zijn, ontstaan alle vanuit de invloeiing uit de hellen er is geen boze zonder de invloeiing daaruit; en zij ontstaan volgens de staat van het boze waarin de geesten zijn die verwoest en verdoemd worden; en de staat van het boze ontstaat volgens de ontneming van het goede en het ware; volgens die staat vindt gemeenschap met de hellen plaats; en de hellen zijn uiterst paraat om het boze toe te voegen, want het boze toevoegen is de verkwikking zelf van hun leven.

Omdat de hellen zodanig zijn, worden zij daarom door de Heer gesloten gehouden, aangezien indien zij geopend zouden worden het gehele menselijke geslacht zou vergaan, want de hellen hijgen aanhoudend naar het verderf van allen.

Dat door de pest zeventigduizend mannen vergingen vanwege de volkstelling door David, (2 Samuël 24) en dat in het legerkamp van de Assyriërs honderdvijfentachtigduizend in één nacht werden gedood, (2 Koningen 19:35), die dingen werden gedaan door de hellen die toen waren geopend.

Eender zou het heden ten dage gesteld zijn indien zij geopend werden; daarom worden zij door de Heer strikt gesloten gehouden.

Dat de verdoemenis uit de hellen niet kan invloeien bij hen die door de Heer in het goede en het ware worden gehouden, wat daarmee wordt aangeduid dat in ulieden niet de plaag van de verderver zal zijn, zie nr. 7878.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl