Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4300

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

4300. En de zon rees hem op; dat dit de verbinding van de goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van het verrijzen van de zon, namelijk de verbinding van de goede dingen; dat door het opgaan van de dageraad wordt aangeduid dat de verbinding nabij is of aanvangt, zie nr. 4283; hieruit volgt dat het verrijzen van de zon de verbinding zelf is; want de zon betekent in de innerlijke zin de hemelse liefde, nrs. 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060; dus de goede dingen, want deze zijn van die liefde; wanneer de hemelse liefde zich bij de mens openbaart, dat wil zeggen, wanneer zij wordt bemerkt, dan wordt er gezegd dat de zon hem verrijst, want dan worden de goede dingen van die liefde met hem verbonden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Från Swedenborgs verk

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #248

Studera detta avsnitt

  
/ 325  
  

Hittills innehåller denna översättning passager upp till #325. Det är förmodligen fortfarande ett pågående arbete. Om du trycker på vänsterpilen kommer du att hitta det sista numret som har översatts.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8944

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

8944. In de wereld gelooft men dat de mens uit het schijnsel van de natuur, dus zonder onthulling, verscheidene dingen kan weten die van de godsdienst zijn, zoals: dat God is, dat Hij moet worden vereerd en eveneens dat Hij moet worden liefgehad en verder dat de mens na de dood zal leven en andere dingen meer die daarvan afhangen; en toch zijn dat zaken die vanuit het eigen inzicht zijn; maar ik ben door veel ondervinding onderwezen, dat de mens uit zich, zonder onthulling, volstrekt niets weet ten aanzien van het Goddelijke en ten aanzien van de dingen die van het hemels en het geestelijk leven zijn; de mens wordt immers in de boosheden van de eigenliefde en van de liefde van de wereld geboren en die dingen sluiten de invloeiing uit de hemel af en openen de invloeiing uit de hellen en dus de mens verblinden en hem in het ontkennende brengen met betrekking tot: dat het Goddelijke is, dat de hemel en de hel zijn en dat er een leven na de dood is.

Dit blijkt duidelijk uit de geleerden in de wereld, die door de wetenschappen het schijnsel van hun natuur hebben opgevoerd boven het schijnsel van de anderen; dat dezen meer dan de anderen het Goddelijke ontkennen en in plaats van het Goddelijke de natuur erkennen, is bekend; en eveneens dat zij, wanneer zij vanuit hun hart en niet vanuit de leer spreken, het leven na de dood ontkennen en ook de hemel en de hel, dus alle dingen die van het geloof zijn, die zij banden voor het gewone volk noemen.

Daaruit blijkt hoedanig het schijnsel van de natuur zonder de onthulling is.

Het is eveneens getoond, dat verscheidenen die een theologie uit de natuur hebben geschreven en uit het schijnsel van die natuur handig dingen hebben bevestigd die van de leer van hun kerk waren, in het andere leven meer dan de overigen met het hart deze zelfde dingen ontkennen en eveneens het Woord zelf, dat zij geheel en al trachten te vernietigen; want in het andere leven spreken de harten.

Het is eveneens getoond dat deze personen niets van invloeiing uit de hemel kunnen opnemen, maar alleen uit de hellen.

Daaruit bleek, hoedanig het schijnsel van de natuur is zonder een onthulling, en dus hoedanig datgene is wat uit het eigen inzicht is.

Maar twee zaken hebben zich voorgedaan, die het gemoed ten aanzien van deze zaak in twijfel brachten: het eerste is dat de ouden die heidenen waren, toch hebben geweten dat er het Goddelijke is, dat Dit moet worden vereerd en dat de mens ten aanzien van de ziel onsterfelijk is; het tweede is, dat heden ten dage verscheidene natiën, bij wie er geen onthulling is, die dingen ook weten.

Maar wat de ouden betreft, die wisten dit niet uit het schijnsel van de natuur, maar uit de onthulling die zich vanuit de Kerk tot aan hen toe had verbreid; de Kerk van de Heer immers was vanaf de oudste tijden in het land Kanaän geweest, nrs. 3686, 4447, 4454, 4516, 4517, 5136, 6516; vandaar hadden zich zulke dingen die van de Goddelijke eredienst waren, tot de natiën overal in het rond verbreid en eveneens tot de naburige Grieken en vanuit dezen tot de Italianen of de Romeinen; daarvandaan hadden al dezen erkentenissen ten aanzien van de opperste Godheid en ten aanzien van de onsterfelijkheid van de ziel, waarover hun wijzen hebben geschreven.

Wat de natiën heden ten dage betreft die ook weten dat het Goddelijke er is en dat er een leven na de dood is, dit hebben zij niet gehad uit het schijnsel van de natuur, maar vanuit het godsdienstige dat zij vanaf de oude tijden hebben overgenomen, dat was gegrondvest op zulke dingen die zich langs verschillende wegen hadden verbreid uit de Kerk waar de onthulling was; dit vond plaats vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer; en eveneens nemen degenen van hen die uit hun godsdienstige het Goddelijke boven alle dingen erkennen en uit hun godsdienstige de diensten van de naastenliefde aan de naaste bewijzen, in het andere leven, wanneer zij worden onderwezen de waarheden van het geloof op en worden gezaligd, nrs. 2589-2604.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl