Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3200

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

3200. In deze beide verzen wordt de staat van het redelijk goede beschreven, wanneer het in de verwachting van het ware is, dat daarmee verbonden moet worden als een bruid met een echtgenoot. In de twee onmiddellijk erna volgende verzen, wordt de staat van het ware beschreven, wanneer het nabij is en het goede waarneemt, waarmee het verbonden moet worden. Maar men moet weten, dat deze staten niet in één keer ontstonden, maar voortdurend, het gehele leven van de Heer in de wereld door, totdat Hij verheerlijkt was.

Bij de wederverwekten is het evenzo gesteld, want zij worden niet opeens, in één keer wederverwekt, maar voortdurend, het gehele leven door, ook in het andere leven; want de mens kan nooit volmaakt worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bibeln

 

Genesis 24:63

Studie

       

63 En Izak was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken van den avond; en hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen!

Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2385

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

2385. Dat de woorden ‘en zij zwoegden om de deur te vinden’ betekenen, zodat zij niet enig waars konden zien, dat tot het goede leidde, blijkt uit de betekenis van de deur, namelijk de ingang en toegang en het ware zelf, daar dit binnenleidt tot het goede, waarover eerder in nr. 2356. Hier worden door de deur echter de erkentenissen aangeduid die tot het ware binnen leiden, want de deur was, zoals eerder in nr. 2356 is gezegd, vóór het huis, daar er gezegd wordt, dat Loth uitging tot de deur en de ingang achter zich toesloot (vers 6); vandaar wil ‘zwoegen om de deur te vinden’ zeggen: niet enig waars zien dat tot het goede leidde. Van dien aard worden, voornamelijk in de laatste tijden, diegenen die vanuit redenering leerstellige dingen uitbroeden en niets geloven wanneer zij het niet eerst vatten; dan vloeit het leven van het boze voortdurend in hun redelijke in, en giet, uit het vuur van de aandoeningen van het boze, een soort bedrieglijk schijnsel in en maakt dat zij valsheden als waarheden zien, zoals diegenen plegen te doen, die in het nachtelijk schijnsel hersenschimmen zien. Deze zelfde dingen worden daarna met velerlei zaken bevestigd en worden leerstellige dingen, zoals die van hen die zeggen dat het leven dat tot de aandoening behoort, niets uitricht, maar alleen het geloof dat tot het denken behoort. Dat elk beginsel, onverschillig welk, ook al was dit het valse zelf, eenmaal aangenomen, door ontelbare dingen bevestigd kan worden en zo in een uiterlijke vorm kan worden vertoond, alsof dit het ware zelf was, kan eenieder bekend zijn; vandaar de ketterijen, waarvan de mens die ze eenmaal bevestigd heeft, nooit afwijkt. Maar uit een vals beginsel vloeien niets anders dan valsheden voort en wanneer er waarheden tussendoor lopen, worden die toch vervalste waarheden, wanneer daarmee een vals beginsel wordt bevestigd, omdat ze besmet zijn door het wezen van het beginsel. Geheel anders is het gesteld, wanneer het ware zelf als een beginsel wordt genomen en dit bevestigd wordt, zoals bijvoorbeeld, dat de liefde tot de Heer en liefde tot de naaste datgene zijn, waaraan de gehele Wet hangt en waarover alle profeten spreken en dat zij dus de wezenlijke dingen zijn van alle leer en eredienst; dan zou het gemoed verlicht worden door ontelbare dingen die in het Woord zijn, die anders verborgen liggen in de donkerheid van een vals beginsel; ja zelfs zouden dan de ketterijen verstrooid worden en uit vele Kerken zou één Kerk worden, hoezeer de leerstellige dingen en rituelen, die daaruit voortvloeien of daarheen leiden, ook zouden verschillen. Van dien aard was de Oude Kerk, die zich over vele rijken uitstrekte, waaronder: Assyrië, Mesopotamië, Syrië, Ethiopië, Arabië, Libië, Egypte, Palestina tot aan Tyrus en Zidon, over het land Kanaän aan beide zijden van de Jordaan.

Bij hen verschilden de leerstellige dingen, maar toch was de Kerk één, omdat de naastenliefde voor hen het wezenlijke was; en toen was het rijk van de Heer op aarde gelijk in de hemelen, want van dien aard is de hemel; zie nrs. 684, 690. Indien het zo was, zouden allen als één mens door de Heer geregeerd worden, want zij zouden zijn als de leden en organen van één lichaam, die, hoewel niet van gelijke vorm en ook niet van gelijke functie, toch tot één hart behoren, waarvan alle en elk in hun vormen, die overal verschillend zijn, afhangen; dan zou eenieder, in onverschillig welke leer en in onverschillig welke uiterlijke eredienst hij ook zou zijn, zeggen:

‘Dit is mijn broeder; ik zie, dat hij de Heer vereert en dat hij goed is’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl