1153. Dat door de zonen van Gomer ook diegenen worden aangeduid, die een uiterlijke godsdienst hadden, maar die afstamde van de godsdienst, die bij de natie van Gomer was, volgt uit wat eerder enkele malen over de betekenis van zonen is gezegd en aangetoond; bovendien hieruit, dat Gomer een van die natiën is, die een met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden. In het voorgaande vers worden zeven naties genoemd, die in zo’n godsdienst waren, en hier zijn het nog eens zeven natiën, de zonen van Gomer en Javan geheten; wat er voor een bijzonderheid tussen hen bestond, kan echter niet gezegd worden, omdat zij hier alleen maar opgesomd worden. Maar bij de profeten, waar over hun godsdienst van de Kerk in het bijzonder gehandeld wordt, kunnen de verschillen blijken. In het algemeen gedragen zich alle verschillen in de uiterlijke godsdienst, alsook de verschillen in de innerlijke godsdienst, overeenkomstig de aanbidding van de Heer in de godsdienst, en de aanbidding gedraagt zich naar gelang van de liefde tot de Heer en de liefde ten opzichte van de naaste, want in de liefde is de Heer tegenwoordig, dus in de godsdienst; overeenkomstig deze verhouding waren daarom de verschillen in de godsdienst bij de hier genoemde natiën. Om het nog duidelijker te zeggen, hoe het met de verschillen in de godsdienst, en hoe het daarmee in de Oude Kerk bij de verschillende naties gesteld was, moet men weten, dat alle ware godsdienst bestaat in de aanbidding van de Heer, en dat de aanbidding van de Heer bestaat in de verootmoediging, en de verootmoediging in de erkenning, dat men bij zichzelf niets levends en niets goeds heeft, maar dat alles, wat men heeft, dood is en zelfs lijkachtig is; en in de erkenning, dat van de Heer alles komt, wat levend en wat goed is. Hoe meer de mens dit erkent, niet met de mond maar met het hart, des te meer is hij in de verootmoediging, en vandaar des te meer in de aanbidding, dat wil zeggen, in de ware godsdienst, en des te meer is hij in de liefde en in de naastenliefde, en des te meer is hij in de gelukzaligheid; in het ene ligt het andere opgesloten, en zij zijn zo verbonden, dat zij niet te scheiden zijn. Hieruit kan blijken, welke en van welke aard de verschillen in de godsdienst zijn. Zij, die hier vermeld worden, en de zonen van Gomer en Javan worden genoemd, zijn diegenen, die ook een met de innerlijke overeenstemmende uiterlijke godsdienst hadden, maar bij hen lag die godsdienst enigszins verder verwijderd dan bij hen, die in het vorige vers zijn genoemd, waarom zij dan ook zonen worden genoemd. De afdalende reeks geslachten of de afstammingen gaan hier vanuit de innerlijke dingen naar de uiterlijke voort; hoe zinnelijker de mens wordt, des te uiterlijker wordt hij, en des te verder verwijdert hij zich van de ware eredienst van de Heer, want des te meer deel heeft hij aan de wereld, aan het lichaam en aan de aarde, en des te minder aan de geest, des te verder is hij daarom verwijderd. Dezen stelden, omdat zij de zonen van Gomer en Javan werden genoemd, omdat zij zinnelijker waren, de godsdienst nog meer in uiterlijke dingen dan de zogenoemde vaders en ooms; daarom vormen zij hier een tweede klasse.