Bibeln

 

Klaagliederen 5

Studie

   

1 Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.

2 Ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, onze huizen tot de uitlanders.

3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn als de weduwen.

4 Ons water moeten wij voor geld drinken; Ons hout komt Ons op prijs te staan.

5 Wij lijden vervolging op onze halzen; zijn wij woede, men laat ons geen rust.

6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyrier, om met brood verzadigd te worden.

7 Onze vaders hebben gezondigd, en zijn niet meer, en wij dragen hun ongerechtigheden.

8 Knechten heersen over ons; er is niemand, die ons uit hun hand rukke.

9 Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn.

10 Onze huid is zwart geworden gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers.

11 Zij hebben de vrouwen te Sion verkracht, en de jonge dochters in de steden van Juda.

12 De vorsten zijn door hunlieder hand opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest.

13 Zij hebben de jongelingen weggenomen, om te malen, en de jongens struikelen onder het hout.

14 De ouden houden op van de poort, de jongelingen van hun snarenspel.

15 De vreugde onzes harten houdt op, onze rei is in treurigheid veranderd.

16 De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!

17 Daarom is ons hart mat, om deze dingen zijn onze ogen duister geworden.

18 Om des bergs Sions wil, die verwoest is, waar de vossen op lopen.

19 Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht.

20 Waarom zoudt Gij ons steeds vergeten? Waarom zoudt Gij ons zo langen tijd verlaten?

21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds.

22 Want zoudt Gij ons ganselijk verwerpen? Zoudt Gij zozeer tegen ons verbolgen zijn?

   

Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9995

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

9995. Van meelbloem van tarwe zult gij dezelve maken; dat dit betekent het ware dat vanuit het Goddelijk Goede is, waaruit die dingen zijn, staat vast uit de betekenis van meelbloem of van fijn tarwemeel, namelijk het ware, waarover hierna; en uit de betekenis van de tarwe, namelijk het goede van de liefde, nr. 3941, dus in de hoogste zin het Goddelijk Goede; en uit de betekenis van dezelve maken, namelijk dat die hemelse goedheden, die worden aangeduid met het brood, de koeken en de vladen van ongezuurde dingen, zijn uit dat ware.

Het is hiermee als volgt gesteld: alle waarheden en goedheden die in de hemelen zijn, zijn uit het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer.

Dit Goddelijk Ware, opgenomen door de engelen in het hemels rijk, wordt het hemels goede genoemd, maar door de engelen in het geestelijk rijk opgenomen, wordt het daar het geestelijk goede genoemd.

Want hoezeer ook het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer, het ware wordt genoemd, het is toch het goede.

De oorzaak dat dit het ware wordt genoemd, is dat dit in de hemelen voor het uitwendig gezicht van de engelen daar als licht verschijnt; want het licht daar is het Goddelijk Ware, maar de warmte in dat licht, dat het goede van de liefde is, maakt dat dit het goede is.

Evenzo is het gesteld bij de mens, wanneer het ware van het geloof voortgaat vanuit het goede van de naastenliefde, wat plaatsvindt wanneer de mens is wederverwekt, dan verschijnt het ware als het goede, dat vandaar ook het geestelijk goede wordt genoemd; want het Zijn van het ware is het goede en het ware is de vorm van het goede.

Daaruit kan vaststaan, waarom de mens zo bezwaarlijk onderscheid kan maken tussen denken en willen; hij zegt immers wanneer hij iets wil, dat hij dit denkt en vaak wanneer hij iets denkt, dat hij dit wil, terwijl zij toch onderscheiden zijn zoals het ware en het goede, want het Zijn van het denken is de wil en de vorm van de wil is het denken, zoals het Zijn van het ware het goede is en de vorm van het goede het ware is, zoals eerder is gezegd.

Omdat de mens zo bezwaarlijk onderscheid maakt tussen die beide, weet hij daarom ook niet wat het Zijn van het leven is en dat het goede dit is en dat het ware het niet is, tenzij voor zoveel als het vanuit het goede ontstaat.

Het goede behoort tot de wil en de wil als datgene wat de mens liefheeft en daarom wordt het ware niet het Zijn van het leven van de mens voordat hij dit liefheeft en wanneer de mens dat liefheeft, doet hij het.

Het ware echter behoort tot het verstand en vanuit dit is het denken en wanneer het dit denkt, kan het daarover spreken en het komt voor het ware te verstaan en te denken zonder dit te willen en te doen, maar wanneer het zonder het willen is, dan is het niet aan het leven van de mens toegeëigend, omdat het in zich niet het Zijn van diens leven heeft.

Omdat de mens dit niet weet, schrijft hij daarom het al van het heil aan het geloof toe en nauwelijks iets aan de naastenliefde, terwijl toch het geloof het Zijn van het leven heeft uit de naastenliefde, zoals het ware het heeft vanuit het goede.

Bovendien wordt al het goede bij de mens geformeerd door het ware; het goede vloeit immers langs de innerlijke weg uit de Heer in en het ware treedt langs de uiterlijke weg binnen en zij gaan een huwelijk aan in de innerlijke mens, maar anders bij de geestelijke mens en geestelijke engel en anders bij de hemelse mens en de hemelse engel.

Bij de geestelijke mens en de geestelijke engel vindt het huwelijk plaats in het verstandelijk deel, maar in de hemelse mens en de hemelse engel in het wilsdeel.

De uiterlijke weg waarlangs het ware binnentreedt, is door het gehoor en het gezicht in het verstand; de innerlijke weg echter, waarlangs het goede invloeit uit de Heer, is door het binnenste van hem in de wil, zie hierover ook wat is gezegd in nr. 9596.

Hieruit blijkt, dat de hemelse goedheden, die worden aangeduid met het brood, de koeken en de vladen van ongezuurde dingen, ontstaan door het Goddelijk Ware voortgaande uit het Goddelijk Goede van de Heer en dat dit wordt verstaan onder: van meelbloem van tarwe zult gij dezelve maken.

Omdat dit zo is, werden daarom alle spijsoffers, die op verschillende wijzen werden vervaardigd, uit fijn tarwemeel gemengd met olie gemaakt, zie (Leviticus 2:1; 6:13-16; Numeri 7:13; 15:2-15; 28:11-15).

Dat de meelbloem of het fijne tarwemeel, en ook het meel, het ware is dat vanuit het goede is, staat vast uit de volgende plaatsen, bij Ezechiël: ‘Gij at meelbloem, honing en olie, waarvandaan gij zeer schoon zijt geworden’, (Ezechiël 16:13).

Die dingen worden gezegd van Jeruzalem, waaronder daar de Oude Kerk wordt verstaan.

De meelbloem is het ware vanuit het goede van die Kerk; de honing is het verkwikkelijke ervan; de olie is het goede van de liefde; en eten is toe-eigenen; en daarom wordt er gezegd: gij zijt schoon geworden; want de geestelijke schoonheid is uit de waarheden en de goedheden.

Bij Hosea: ‘Het heeft geen staand koren, het uitspruitsel zal geen meel maken; indien het bij geval maakt, zo zullen de vreemden het verslinden’, (Hosea 8:7).

Het staande koren is het ware van het geloof uit het goede in de ontvangenis, nr. 9146; het uitspruitsel zal geen meel maken, is de onvruchtbaarheid, omdat het niet het ware vanuit het goede is; de vreemden die zullen verslinden, zijn de valsheden vanuit het boze, die zullen verteren.

In het eerste boek der Koningen: ‘De vrouw van Sidon in Zorpa zei tot Elias dat zij niets had om daaruit een koek te maken dan alleen een handvol meel in de kruik en slechts een weinig olie in de fles; Elias zei dat zij voor hem een koek zou maken in de eerste plaats en dat de kruik van het meel niet zou worden verteerd en de fles der olie niet zou te kort schieten; hetgeen eveneens is geschied’, (1 Koningen 17:12-15).

Met het meel wordt daar het ware van de Kerk aangeduid en met de olie het goede ervan; want door de vrouw in Sidon wordt de Kerk uitgebeeld die in de erkentenissen van het ware en het goede is en door Elias de profeet, de Heer ten aanzien van het Woord.

Daaruit blijkt, wat dit wonder behelst, want alle wonderen waarover in het Woord wordt gehandeld, behelzen zulke dingen die van de Kerk zijn, nrs. 7337, 8364, 9086.

Daaruit blijkt, wat het betekent dat de kruik van het meel niet zou worden verteerd en de fles der olie niet zou tekortschieten, indien zij uit de weinige dingen die zij had in de eerste plaats voor Elias een koek maakte en in de laatste plaats voor haar zoon.

Dat de vrouw de Kerk is, zie de nrs. 252, 253; dat Sidon de erkentenissen van het ware en het goede is, nr. 1201; en dat Elias de Heer is ten aanzien van het Woord, nrs. 2762, 5247.

Bij Jesaja: ‘Dochter van Babel, neem de molen en maal meel’, (Jesaja 47:2); de dochter van Babel staat voor degenen in de Kerk die in een heilig uiterlijke zijn, maar in een profaan innerlijke; meel malen staat voor zulke dingen kiezen uit de zin van de letter van het Woord, die van dienst zijn om de boosheden van de liefden van zich en van de wereld te bevestigen, dit boze is het profane.

Malen is uitkiezen en eveneens ten gunste van die liefden ontvouwen en het meel is het van dienst zijnde ware, nr. 4335.

Daaruit blijkt, wat maken is, dus wat het gemalene, zoals bij Jeremia: ‘De vorsten zijn door hun hand opgehangen; de aangezichten van de grijsaards zijn niet geëerd geweest; zij hebben de jongelingen heengevoerd om te malen’, (Klaagliederen 5:12,13).

Bij Mozes: ‘Mozes nam het kalf dat zij hadden gemaakt en verbrandde het met vuur en vermaalde het, totdat het allerkleinst werd; toen strooide hij het op de aangezichten van de wateren en deed het de zonen Israëls drinken’, (Exodus 32:20; Deuteronomium 9:21).

Bij Mattheüs: ‘Alsdan zullen twee in het veld zijn, de een zal worden aangenomen, de ander zal worden verlaten’, (Mattheüs 24:40,41).

Daaruit blijkt wat malen is, namelijk dat het in de goede zin is de waarheden uitkiezen en ontvouwen opdat zij het goede van dienst zijn; en in de slechte zin opdat zij het boze van dienst zijn, nr. 7780; waaruit ook vaststaat, wat het gemalene betekent, dus wat het meel en de meelbloem.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9086

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

9086. En daarin zal een os of een ezel gevallen zijn; dat dit betekent dat het goede of het ware in het natuurlijke verdraaid, staat vast uit de betekenis van vallen, dus verdraaien, waarover hierna; uit de betekenis van de os, te weten de aandoening van het boze in het natuurlijke, dus het boze daar, nr. 9065; en uit de betekenis van de ezel, namelijk het ware in het natuurlijke, waarover de nrs. 2781, 5492, 5741, 7024, 8078.

Dat in de kuil vallen verdraaien is, wanneer het wordt gezegd van het goede en het ware in het natuurlijke, die met de os en de ezel worden aangeduid, blijkt uit wat in het volgende vers is bevat; daar immers wordt gehandeld over de verbetering door het ware, wat kan gebeuren met de verdraaide goedheden en waarheden, maar niet als die zijn uitgeblust; want wanneer het goede of het ware wordt verdraaid, blijft het toch, maar het is verdraaid ontvouwd; vallen is ook uitglijden door dwaling.

Omdat dit met vallen in een kuil werd aangeduid werd daarom door de Heer gezegd: ‘Wie van u wiens ezel of os in een put valt, trekt die niet terstond uit op de sabbatdag’, (Lukas 14:5); dit werd door de Heer gezegd, toen hij iemand met waterzucht op de sabbatdag genas.

De sabbatdag was hoogst heilig in die Kerk, omdat deze het hemels huwelijk betekende, dus de verbinding van het goede met het ware uit de Heer, nrs. 8495, 8510; vandaar vonden genezingen van de Heer plaats op de sabbatdag, want de genezing behelsde de genezing van het geestelijk leven; en de waterzucht betekende de verdraaiing van het ware en het goede; dus de genezing van het verdraaide ware de verbetering en het herstel; want alle wonderen van de Heer behelsden en betekenden de staten van de Kerk, nr. 8364; zoals in het algemeen alle Goddelijke wonderen, nr. 7337.

Vandaar nu komt het, dat er door de Heer werd gezegd: ‘Wie van u wiens ezel of os in een put valt, trekt die niet terstond uit op de sabbatdag’, waarmee in de geestelijke zin dat wat gezegd is, werd aangeduid; want al wat de Heer sprak, sprak Hij uit het Goddelijke, en daar het uit het Goddelijke is, is in de afzonderlijke woorden een innerlijke zin, nrs. 9049, 9063.

Met de put wordt daar iets eenders aangeduid als met de kuil, namelijk het valse, nr. 1688.

En omdat de kuil het valse is, zei de Heer eveneens, toen Hij over de valsheden van de Kerk sprak: ‘Wanneer de blinde de blinde leidt, zo vallen beide in de kuil’, (Mattheüs 15:14); de blinde is hij die daarin in dwaling is; in de kuil vallen is het ware verdraaien; deze woorden zijn ter vergelijking gezegd, maar alle vergelijkingen in het Woord zijn vanuit aanduidingen genomen, nrs. 3579, 8989.

Zij die geloven dat het Heilig Goddelijke, dat in het Woord is, niet dieper verborgen ligt dan in de letterlijke zin verschijnt, zien daarin en in het overige van het Woord het heilige nergens anders vandaan dat vanuit het geloof dat alle dingen die daar staan, Goddelijk zijn geïnspireerd; en dat de onontvouwbare dingen daar verborgenheden zijn die aan God alleen bekend zijn; maar zij die niet in dit geloof zijn, verachten het Woord, alleen al om de stijl, die naar de schijn veel lager is dan de stijl die is aangepast aan het verstand van de wereld, zodanig als die is bij verscheidene oude en huidige schrijvers.

Maar laten zij weten, dat het Heilig Goddelijke schuilt in alle en de afzonderlijke dingen van het Woord, maar daarin bestaat, dat alle en afzonderlijke dingen handelen over de Heer, over Zijn rijk en de Kerk; deze dingen zin hoogst heilig, omdat die van het Goddelijke uit de Heer zijn, waarin dus het eeuwige leven is volgens de woorden van de Heer bij Johannes: ‘De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven’, (Johannes 6:63); maar dit hoogst heilig Goddelijke ligt open voor de engelen in de hemel, omdat dezen het Woord niet natuurlijk verstaan volgens de letterlijke zin, maar geestelijk volgens de innerlijke zin.

Volgens deze zin zouden ook de mensen het Woord vatten, indien zij een leven zouden leiden als de engelen, namelijk een leven van geloof en liefde.

De teksten die in de innerlijke zin in het Woord zijn bevat, zijn ook niets anders dan die leringen die de echte leer van de Kerk onderwijst, de echte leer van de Kerk leert de Heer, het geloof in Hem, de liefde tot Hem en de liefde van het goede dat uit Hem is; deze liefde is de liefde jegens de naaste, nrs. 6709, 6710, 8123; zij die dit leven leiden, worden door de Heer verlicht en zien de heilige dingen van het Woord, maar geenszins anderen; zie de voorrede tot (Genesis 18).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl