Bibeln

 

Klaagliederen 1:14

Studie

       

14 Nun. Het juk mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op mijn hals geklommen; Hij heeft mijn kracht doen vervallen; de HEERE heeft mij in hun handen gegeven, ik kan niet opstaan.

Från Swedenborgs verk

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3081

Studera detta avsnitt

  
/ 10837  
  

3081. Dat de woorden ‘een maagd, en geen man had haar bekend’ betekenen, rein van al het valse, blijkt uit de betekenis van de maagd. In het Woord wordt hier en daar van de maagd gesproken en daar wordt door de maagd het rijk van de Heer aangeduid en verder ook de Kerk en vandaar eenieder die een rijk van de Heer is of die een Kerk is en dit vanwege de echtelijke liefde die in kuise maagden is. In de geestelijke zin is de echtelijke liefde de aandoening van het goede in het ware en de aandoening van het ware door het goede, uit welke aandoeningen, als het ware tot een huwelijk verbonden, de echtelijke liefde voortkomt, zie de nrs. 2508, 2618, 2727, 2728, 2729. En omdat dit, zoals gezegd, in een maagd gezien wordt, wordt het rijk van de Heer, dat ook met een huwelijk wordt vergeleken en een huwelijk wordt genoemd, maagd genoemd. Dat de woorden ‘geen man had haar bekend’ betekenen, rein van al het valse, komt omdat door de man in het Woord niet alleen het redelijk ware wordt aangeduid, maar in de tegenovergestelde zin ook het valse, zie de nrs. 265, 749, 1007; zo is ‘door geen man bekend worden’ rein zijn van het valse; onder de man wordt hier niet de man in een huwelijk verstaan. Dat door de maagd in het Woord diegenen worden aangeduid, die in het rijk van de Heer zijn of wat hetzelfde is, diegenen in wie het rijk van de Heer is, blijkt bij Johannes:

‘Dezen zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; dezen zijn het die het Lam volgen, waar het ook heengaat, want zij zijn onbevlekt voor de troon van God’, (Openbaring 14:4, 5);

duidelijk worden diegenen maagden genoemd, die het Lam volgen, dat wil zeggen, die in het rijk van de Heer zijn en gezegd, dat zij onbevlekt zijn. In de eigenlijke zin zijn diegenen maagden, die in de liefde tot de Heer zijn, dat wil zeggen, de hemelsen, dus diegenen die in de aandoening van het goede zijn. Ook worden diegenen maagden genoemd die in de liefde jegens de naaste zijn, dat wil zeggen, de geestelijke mens, dus diegenen die in de aandoening van het ware zijn, zoals uit verschillende plaatsen in het Woord kan blijken; bij Jesaja:

‘De maagd, de dochter van Zion heeft u veracht, heeft u bespot, de dochter van Jeruzalem heeft het hoofd achter u geschud’, (Jesaja 37:22);

dit is gericht tegen de koning van Aschur; de maagd, de dochter van Zion staat voor de hemelse Kerk; de dochter van Jeruzalem voor de geestelijke Kerk.

Bij Jeremia:

‘Ik zal u wederbouwen en gij zult gebouwd worden, o maagd Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommelen en uitgaan met de rei van de spelenden; hun ziel zal zijn als een gewaterde tuin en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn; dan zal zich de maagd verblijden in de rei en de jongelingen en ouden tezamen’, (Jeremia 31:4, 12, 13);

de maagd Israëls staat voor de geestelijke Kerk; de aandoening van het ware uit het goede bij haar wordt hier als ook elders beschreven door trommelen en reien.

Bij dezelfde:

‘De wegen Zions treuren, haar priesters zuchten; haar maagden zijn bedroefd. De Heer heeft de wijnpers getreden voor de maagd, de dochter van Jehudah. Ziet mijn smart; mijn maagden en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan’, (Klaagliederen 1:4, 15, 18);

maagden voor de aandoeningen van het goede en ware. Elders bij dezelfde:

‘De vrouwen te Zion werden verkracht, de maagden in de steden van Jehudah’, (Klaagliederen 5:11);

de maagden voor de aandoeningen van het goede.

Bij Amos:

‘Zij zullen omlopen om het Woord van Jehovah te zoeken en zullen het niet vinden; te dien dage zullen de schone maagden en de jongelingen van dorst versmachten’, (Amos 8:12, 13);

de schone maagden voor de aandoeningen van het ware, de jongelingen voor de waarheden of wat hetzelfde is, voor hen die daarin zijn, van wie gezegd wordt ‘dat zij zullen omlopen om het Woord van Jehovah te zoeken en het niet zullen vinden, dus dat zij van dorst zullen versmachten’.

Bij Zacharia:

‘Jehovah, hun God, zal ze te dien dage behouden, als de kudde Zijns volks, want hoe groot is Zijn goedheid en hoe groot is Zijn schoonheid; het koren zal de jongelingen en de most zal de maagden doen uitspruiten’, (Zacharia 9:16, 17);

de jongelingen staan voor de waarheden, de maagden voor de aandoeningen.

Bij David:

‘Des Konings dochter is geheel verheerlijkt van binnen; haar kleding is van gouden borduursel; in stiksel is zij tot de Koning geleid, de maagden, achter haar, haar vriendinnen, zijn tot U geleid’, (Psalm 45:14, 15);

des Konings dochter staat voor het geestelijk rijk van de Heer; de maagden achter haar, haar vriendinnen, voor de aandoeningen van het ware.

Bij dezelfde:

‘O God, zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods in het heiligdom. De zangers gingen voor, de harpspelers achter, in het midden van de trommelende jonkvrouwen’, (Psalm 68:25, 26);

de trommelende jonkvrouwen staan eveneens voor de aandoeningen van het ware; de jonkvrouwen worden onderscheiden van de maagden wat de onschuld betreft. Maagden worden zij genoemd vanwege de echtelijke liefde, dus zij die in de onschuld zijn, want de echtelijke liefde is de onschuld zelf, zie nr. 2736. Daarom wordt bij Johannes in de aangehaalde plaats, gezegd, dat zij het Lam volgen waar het ook heengaat, want onder het Lam wordt de Heer verstaan ten aanzien van de onschuld; en allen die in de hemel zijn, worden maagden genoemd vanwege de onschuld, die in het goede van hen is. Overeenkomstig de hoeveelheid en hoedanigheid van de onschuld in het goede volgen zij het Lam.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Bibeln

 

Psalm 68

Studie

   

1 Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester.

2 God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden.

3 Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht.

4 Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.

5 Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.

6 Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid.

7 Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.

8 O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela.

9 Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.

10 Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.

11 Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God!

12 De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar.

13 De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit.

14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud.

15 Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.

16 De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg.

17 Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.

18 Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid!

19 Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!

20 Geloofd zij de HEERE; dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid. Sela.

21 Die God is ons een God van volkomene Zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood.

22 Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen, die in zijn schulden wandelt.

23 De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan; Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee;

24 Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen.

25 O God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom.

26 De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.

27 Looft God in de gemeenten, den Heere, gij, die zijt uit den springader van Israel!

28 Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali.

29 Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt!

30 Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen.

31 Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met stukken zilvers; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen.

32 Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.

33 Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela.

34 Dien, Die daar rijdt in den hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.

35 Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste wolken. [ (Psalms 68:36) O God! Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israels, Die Geeft den volke sterkte en krachten. Geloofd zij God! ]