313. En die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand, betekent de schatting van het goede en het ware, zodanig als die bij dezen zijn.

Met de weegschaal in de hand wordt de schatting van het ware en het goede aangeduid; alle maten en verder alle gewichten immers in het Woord betekenen de schatting van de zaak waarover wordt gehandeld.

Dat maten en gewichten zulke dingen betekenen, blijkt uit het volgende bij Daniël:

‘Er verscheen een schrift voor Balthazar, de koning van Babel, toen hij wijn dronk uit de vaten van goud en zilver genomen uit de tempel van Jeruzalem: Mene, mene, thekel, oefarsien, dat wil zeggen: geteld, geteld, gewogen, gedeeld; waarvan de uitlegging deze is: Mene, God heeft uw koninkrijk geteld en heeft het voleindigd; thekel, gij zijt in de weegschaal gewogen en ontoereikend bevonden; oefarsien, het koninkrijk is verdeeld en is de Meed en de Pers gegeven’, (Daniël 5:1, 2, 25-28); met drinken uit de vaten van goud en zilver van de tempel van Jeruzalem en tegelijk andere goden vereren, wordt de ontwijding van het goede en het ware aangeduid, zoals ook met Babel; met mene of tellen, wordt aangeduid het hoedanige ervan kennen ten aanzien van het ware; met thekel of wegen, wordt aangeduid het hoedanige ervan kennen ten aanzien van het goede; met oefarsien of verdelen wordt verstrooien aangeduid.

Dat het hoedanige van het ware en het goede wordt aangeduid met maten en met weegschalen in het Woord, blijkt bij Jesaja:

‘Wie heeft de wateren met de vuist gemeten en van de hemelen met de span de maat genomen en heeft in een drieling het stof der aarde begrepen en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal’, (Jesaja 40:12).

En in de Openbaring:

‘De engel mat de muur van het heilige Jeruzalem, honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat wil zeggen, eens engels’, (Openbaring 21:17).