4295. En Jakob vroeg en zei: Geef, ik bid u, uw naam te kennen; dat dit de engelenhemel betekent en het hoedanige ervan, kan vaststaan uit de uitbeelding van Jakob, namelijk, de Heer ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke, waarover eerder; en uit de betekenis van God, wiens naam hij vroeg en eveneens van ‘mensen’ met wie hij als een vorst had gekampt en die hij had overmocht, namelijk de ware en de goede dingen, dus degenen die in de ware en de goede dingen zijn, nr. 4287;
en omdat de engelenhemel een hemel is krachtens de ware en de goede dingen, is het deze in het bijzonder die wordt aangeduid door God en de mensen die de Heer overmocht. De engelen worden ook hier en daar in het Woord goden genoemd en wel krachtens de ware en de goede dingen; zoals bij David:
‘God stond in de vergadering Gods, in het midden der goden heeft Hij gericht. Ik heb gezegd: Gij zijt goden en zonen des Allerhoogste gij allen’, (Psalm 82:1, 6);
waar duidelijk blijkt dat de vergadering Gods en de goden de engelenhemel zijn.
Bij dezelfde:
‘Wie zal in de ether met Jehovah vergeleken worden, wie zal met Jehovah vereenzelvigd worden onder de zonen der goden’, (Psalm 89:7).
Bij dezelfde:
‘Belijdt de God der goden, belijdt de Heer der heren’, (Psalm 136:2, 3);
hieruit en ook uit het feit dat niemand met God als een vorst kan kampen en Hem overwinnen en eveneens uit het feit dat hij die ‘god’ wordt genoemd, zijn naam niet wilde onthullen, blijkt duidelijk dat het de hemel van de engelen is waarmee de Heer gestreden heeft. Dat in deze dingen een verborgenheid schuilt, komt duidelijk uit in deze woorden:
‘Waarom is dit, dat gij naar mijn naam vraagt’; immers als het Jehovah God geweest was, dan zou Hij Zijn naam niet verhuld hebben, noch zou Hem door Jakob gevraagd zijn:
‘Wat is Uw naam’ want de naam vragen sluit een ander of andere dan God Zelf in. Dat de Heer in de verzoekingen tenslotte met de engelen zelf heeft gestreden, ja zelfs met de gehele engelenhemel, is een verborgenheid die nog niet is onthuld; maar hiermee is het als volgt gesteld: de engelen zijn weliswaar in de hoogste wijsheid en in het hoogste inzicht, maar alle wijsheid en inzicht hebben zij vanuit het Goddelijke van de Heer; vanuit henzelf of vanuit het eigene hebben zij niets van wijsheid of van inzicht; voor zoveel als zij daarom in de ware en de goede dingen vanuit het Goddelijke van de Heer zijn, voor zoveel zijn zij wijs en verstaan zij. Dat de engelen vanuit zichzelf niets van wijsheid en inzicht hebben, belijden zijzelf openlijk, ja zelfs worden zij ook verontwaardigd indien iemand hun iets van wijsheid en inzicht toeschrijft, want zij weten en doorvatten dat dit gelijk zou staan met aan het Goddelijke dat wat Goddelijk is, te onttrekken en voor zich datgene op te eisen wat niet van hen is en dus beschuldigd te kunnen worden van geestelijke diefstal. De engelen zeggen ook dat al het eigene van hen boos en vals is, zowel vanuit het overgeërfde als vanuit het daadwerkelijke leven in de wereld toen zij mensen waren, nr. 1880;
en dat het boze en valse niet van hen gescheiden of afgewist is en zij dus gerechtvaardigd zijn, maar dat het geheel bij hen aanblijft, maar dat zij door de Heer van het boze en valse worden afgehouden en in het goede en ware worden gehouden, nr. 1581;
deze dingen belijden alle engelen; en ook wordt niemand in de hemel toegelaten tenzij hij dit weet en gelooft, want anders kunnen zij niet zijn in het licht van de wijsheid en van het inzicht die uit de Heer zijn en dus niet in het goede en ware; vandaar kan men ook weten hoe het verstaan moet worden dat de hemel niet zuiver is in de ogen van God, zoals bij Job 15:15. Omdat dit zo is, liet de Heer, om de gehele hemel in de hemelse orde terug te brengen, ook in zich toe de verzoekingen van de zijde van de engelen, die voor zoveel als zij in het eigene waren, niet in het goede en ware waren; die verzoekingen zijn de allerbinnenste, want zij werken alleen op de einddoelen en wel met zo’n fijnheid dat het geenszins opgemerkt kan worden; maar voor zoveel als zij niet in het eigene zijn, voor zoveel zijn zij in het goede en ware en voor zoveel kunnen zij niet verzoeken. Bovendien worden de engelen aanhoudend door de Heer vervolmaakt maar toch kunnen zij tot in eeuwigheid nooit dermate volmaakt worden dat hun wijsheid en inzicht vergeleken kan worden met de Goddelijke Wijsheid en het Goddelijke Inzicht van de Heer; want zij zijn eindig en de Heer is oneindig; er bestaat geen vergelijking van het eindige met het oneindige. Hieruit kan nu vaststaan wat er verstaan wordt onder de god met wie Jakob als een vorst heeft gekampt en tevens waarom hij zijn naam niet wilde onthullen.