4288. Deze zelfde dingen die tot hiertoe werden ontvouwd, betreffen ook de Joodse en de Israëlitische natie, die in het Woord Jakob wordt genoemd, zoals eerder in nr. 4279 werd gezegd en getoond; in die zin, die de historisch innerlijke wordt genoemd, wordt door deze woorden, namelijk ‘laat mij, omdat de dageraad is opgegaan’, aangeduid dat het uitbeeldende zich van Jakobs nakomelingen verwijderde, voordat zij in de uitbeeldende dingen van het land Kanaän kwamen. Eerder werd getoond hoedanig die natie was, namelijk dat er bij haar geen innerlijke eredienst was, maar alleen een uiterlijke, dus dat het hemels echtelijke van haar gescheiden was en dat er bij haar dus geen Kerk ingesteld heeft kunnen worden, maar slechts het uitbeeldende van een Kerk, zie nr. 4281. Maar men moet weten wat een uitbeeldende Kerk is en wat het uitbeeldende van een Kerk; een uitbeeldende Kerk is er, wanneer de innerlijke eredienst in de uiterlijke is; er is echter het uitbeeldende van een Kerk, wanneer er geen innerlijke eredienst is, maar wel een uiterlijke; in de ene en de andere zijn bijna eendere rituelen, namelijk eendere voorschriften, eendere wetten en eendere geboden; maar in de uitbeeldende Kerk stemmen de uiterlijke dingen overeen met de innerlijke, zodat zij één maken, maar in het uitbeeldende van een Kerk is er geen overeenstemming, omdat de uiterlijke dingen òf zonder innerlijke dingen zijn, òf daarmee in strijd; in de uitbeeldende Kerk is de hemelse en geestelijke liefde het voornaamste, maar in het uitbeeldende van een Kerk is de lichamelijke en wereldse liefde het voornaamste; de hemelse en geestelijke liefde is het innerlijke zelf, maar waar geen hemelse en geestelijke liefde is, maar alleen lichamelijke en wereldse liefde, is er een uiterlijke zonder het innerlijke. De Oude Kerk die na de vloed was, was een uitbeeldende Kerk, maar de Kerk die bij de nakomelingen van Jakob werd ingesteld, was slechts het uitbeeldende van een Kerk. Maar het onderscheid mag, om duidelijk uit te komen, door voorbeelden worden toegelicht: in de uitbeeldende Kerk was de Goddelijke eredienst op de bergen, omdat de bergen de hemelse liefde betekenden en in de hoogste zin de Heer, nrs. 795, 1430, 2722, 4210;
en wanneer zij de eredienst op de bergen hielden, waren zij in hun heilige, omdat zij dan tevens in de hemelse liefde waren. In de uitbeeldende Kerk keerden zij, wanneer zij de Goddelijke eredienst hielden, hun aangezichten naar de opgang van de zon, omdat door de opgaande zon ook de hemelse liefde werd aangeduid, nrs. 101, 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643; ook wanneer zij tot de maan opzagen, werden zij evenzo van een zekere heilige verering doordrongen, omdat de maan de geestelijke liefde betekende, nrs. 1529-1531, 2495, 4060; eveneens wanneer zij tot de sterrenhemel opzagen, omdat deze de engelenhemel of het rijk van de Heer betekende. In de uitbeeldende Kerk hadden zij tenten of tabernakels en daarin hielden zij de Goddelijke eredienst en zij hielden die heilig, omdat de tenten of de tabernakels het heilige van de liefde en van de eredienst betekenden, nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312; dus zo in ontelbare andere dingen. In het uitbeeldende van een Kerk was er weliswaar in de aanvang eveneens een Goddelijke eredienst op de bergen en eveneens in de bossen, en verder was er ook een opzien naar de opgang van de zon en ook een opzien tot de maan en naar de sterren, evenzo een eredienst in tenten en tabernakels, maar omdat zij in een uiterlijke eredienst zonder de innerlijke waren, of in de lichamelijke en wereldse liefde, maar niet in de hemelse en geestelijke liefde en op die wijze de bergen en de bossen zelf vereerden en ook de zon, de maan en de sterren, maar ook hun tenten of tabernakels en zij vandaar die rituele dingen die in de Oude Kerk heilig waren geweest, afgodisch maakten, werden daarom de rituele dingen ingekort tot een algemene, namelijk tot de berg waar Jeruzalem lag en tenslotte waar Zion was en tot de opgang van de zon van daar af en vanuit de tempel en ook tot een gemeenschappelijke tent, die de tent der samenkomst werd genoemd en tenslotte tot de ark in de tempel en wel daarom opdat er het uitbeeldende van een Kerk zou bestaan, wanneer zij in een uiterlijk heilige waren; anders zouden zij de heilige dingen ontwijd hebben. Hieruit kan vaststaan welk onderscheid er is tussen een uitbeeldende Kerk en het uitbeeldende van een Kerk; in het algemeen, dat degenen die van de uitbeeldende Kerk waren, gemeenschap hadden met de drie hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, waaraan de uiterlijke dingen tot vlak dienden; maar zij die in het uitbeeldende van een Kerk waren, hadden geen gemeenschap met de hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, niettemin konden de uiterlijke dingen waarin zij werden gehouden tot vlak dienen en wel op wonderbaarlijke wijze vanuit de voorzienigheid van de Heer en wel daarom opdat er een vergemeenschapping zou bestaan tussen de hemel en de mens door iets wat op een Kerk leek, want zonder de vergemeenschapping van de hemel met de mens door iets van een Kerk zou het menselijk geslacht te gronde gaan; wat de overeenstemming van de innerlijke dingen is, kan niet in het kort worden gezegd; het moet in wat volgt, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd.