ബൈബിൾ

 

Mattheüs 13:47

പഠനം

       

47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt;

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Apocalyps Onthuld #757

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 962  
  

757. En een bewaarplaats van alle onreine geest en een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel, betekent dat de boze dingen van de wil en vandaar van de daad en de valse dingen van het denken en vandaar van het overleg van hen die in de hellen zijn, duivels zijn, omdat zij van de Heer af tot zichzelf zijn gekeerd.

Met de bewaarplaats wordt de hel aangeduid, omdat zij daarin gekerkerd zijn; met de geest wordt aangeduid alles wat van de aandoening of van de wil en vandaar van de daad is; en met de vogel wordt aangeduid alles wat van het denken of van het verstand en vandaar van het overleg is; en daarom worden met de onreine geest en de onreine vogel aangeduid alle boze dingen die van de wil en vandaar van de daad zijn en alle valse dingen die van het denken en vandaar van het overleg zijn; en omdat dezen zijn in de hellen bij hen, wordt dus aangeduid dat die duivels zijn; en omdat zij van de Heer af tot zichzelf zijn gekeerd, wordt ook hatelijke vogel gezegd.

Met eendere dingen wordt Babel bij de profeten beschreven, zoals bij Jesaja:

‘Babel zal zijn zoals de omkering Gods, Sodom en Gomorra; zij zal niet bewoond worden tot in het eeuwige, zodat de Arabier daar niet verwijlt; daar zullen de zijim nederliggen en hun huizen zullen vervuld worden met de ochim en daar zullen de dochters van de nachtuil wonen en de satyrs zullen daar springen; ook zullen de zijim antwoorden in haar paleizen en de draken in de paleizen van haar verrukkingen’, (Jesaja 13:19-22).

Bij dezelfde:

‘Ik zal van Babel uitroeien de naam en het overschot; Ik zal haar stellen tot een erfenis van de eend’, (Jesaja 14:, 22, 23).

En bij Jeremia:

‘In Babel zullen wonen de zijim en de ijim en de dochters van de nachtuil, naar de omkering Gods, Sodom en Gomorra en haar naburen; niet zal daar de Zoon des Mensen wonen’, (Jeremia 50:39, 40).

Hieruit blijkt, dat met een bewaarplaats van alle onreine geest en een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel, wordt aangeduid dat de boze dingen van de wil en vandaar van de daad en de valse dingen van het denken en vandaar van het overleg van hen die in de hellen zijn, duivels zijn, omdat zij van de Heer af tot zichzelf gekeerd zijn.

Dat vogels zulke dingen betekenen als van het verstand en van het denken en vandaar van het overleg zijn, in de ene en de andere zin, zowel de slechte als de goede, blijkt vanuit het Woord:

‘In het midden van de week zal hij het slachtoffer doen ophouden; tenslotte over de vogel van de gruwelen de verlating; tot aan de voleinding zal het druipen over de verwoesting’, (Daniël 9:27).

‘Zij zullen het land bezitten, de pelikaan en de eend, de oehoe en de raaf zullen daarin wonen’, (Jesaja 34:11).

Niet iets anders dan de valse helse dingen worden aangeduid met de ochim, de zijim, de dochters van de nachtuil, de draken, in de hierboven vermelde teksten en verder met ‘de vogels die neerdaalden op de lijken, die Abram wegjoeg’, (Genesis 15:11).

Met ‘de vogels waaraan hun lijken tot spijs zouden worden gegeven’, (Jeremia 7:33; 15:3; 16:4; 19:7; 34:20; Ezechiël 29:5; Psalm 79:1, 2) en verder met ‘de vogels die datgene eten wat gezaaid is’, (Mattheüs 13:3, 4).

In de goede zin in deze plaatsen:

‘Laten zij de Naam van Jehovah loven, het kruipend dier en de vogel’, (Psalm 148:19).

‘Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met de vogel der hemelen en het kruipend dier der aarde’, (Hosea 2:17).

‘Vraag de beesten en zij zullen het u leren, en de vogels van de hemel en zij zullen het u verkondigen; wie weet niet vanuit alle deze, dat de hand van Jehovah dat doet’, (Job 7:7-9).

‘Ik zag en zie, geen mens, alle vogel der hemelen, zij zijn weggevlogen’, (Jeremia 4:24-26).

‘Van de vogel der hemelen aan tot het beest toe zijn zij weggevlogen, omdat Ik Jeruzalem zal stellen tot hopen, tot een habitakel der draken’, (Jeremia 9:10, 11; 12:4, 9).

‘Niet waarheid, niet barmhartigheid, niet erkentenis Gods; deswege zal het land rouwen ten aanzien van het beest des velds en ten aanzien van de vogel der hemelen’, (Hosea 4:1, 3).

‘Ik ben God, roepende van de opgang de vogel, uit verre lande een man van overleg’, (Jesaja 46:11).

‘Assur, een ceder op de Libanon; op zijn takken nestelden alle vogels der hemelen en in zijn schaduw woonden alle grote natiën’, (Ezechiël 31:3, 6).

Eendere dingen als hier ten aanzien van Assur als ceder, worden ook elders gezegd, zoals in, (Ezechiël 17:23; Daniël 4:7-11, 17, 18; Mattheüs 13:31, 32; Markus 4:32; Lukas 13:19).

‘Zeg tot de vogel van alle vleugel en tot alle beest des velds: Komt tot het grote slachtoffer op de bergen Israëls; zo zal Ik Mijn heerlijkheid geven onder de natiën’, (Ezechiël 39:17, 21; Openbaring 19:17; Jesaja 19:1, 6; Ezechiël 38:20; Hosea 9:11; 11:9; Zefanja 1:3; Psalm 8:7-9; Psalm 50:11; 104:10-12).

Dat vogels de dingen aanduiden die van het verstand en vandaar van het denken en van het overleg zijn, blijkt duidelijk uit de vogels in de geestelijke wereld, waar ook vogels van elk geslacht en van elke soort verschijnen; in de hemel de allerschoonste: paradijsvogels, tortelduiven, duiven; in de hel: draken, uilen, oehoes en andere van dezelfde aard; en al deze zijn levende uitbeeldingen van het denken vanuit de goede aandoeningen in de hemel en van het denken vanuit boze aandoeningen in de hel .

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

ബൈബിൾ

 

Psalm 79

പഠനം

   

1 Een psalm van Asaf. O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld.

2 Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven; het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des lands.

3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.

4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.

5 Hoe lang, HEERE? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?

6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen.

7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn liefelijke woning verwoest.

8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden.

9 Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.

10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.

11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms.

12 En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.

13 Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen.