ബൈബിൾ

 

Mattheüs 13:26

പഠനം

       

26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid.

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Apocalyps Onthuld #756

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 962  
  

756. En is geworden het habitakel van demonen, betekent dat hun hellen zijn de hellen der begeerten van te heersen, vanuit de razernij van de liefde van zich en van de begeerten van de ware dingen van de hemel te ontwijden vanuit de onechte ijver van die liefde.

Met demonen worden de begeerten van het boze aangeduid, nr. 458; en eveneens de begeerten van de ware dingen te vervalsen; maar de demonen evenals de begeerten, van verscheidene geslachten, maar de ergste zijn die welke zijn de begeerte van heersen vanuit de razernij van de liefde van zich over de heilige dingen van de Kerk en over de hemel; en omdat dit heersen in hun harten zetelt, zijn het ook de begeerten van de ware dingen van de hemel vanuit de onechte ijver van die liefde te ontwijden; en omdat deze mensen wanneer zij demonen worden, wat na de dood plaatsvindt, weten, dat alleen de Heer heerst over de hemel en de aarde, krijgen zij haatgevoelens tegen Hem, totdat zij het tenslotte na verloop van een eeuw niet verdragen Zijn Naam te horen noemen.

Hieruit blijkt dat met Babylon is geworden het habitakel van de demonen, wordt aangeduid dat hun hellen zijn de hellen der begeerten van te heersen vanuit de razernij van de liefde van zich en van de begeerten van de ware dingen van de hemel te ontwijden vanuit de onechte ijver van die liefde.

In de wereld weet men niet, dat allen na de dood de aandoeningen van de bij hen regerende liefde worden, goede aandoeningen zij die tot de Heer en tot de hemel hebben geschouwd en tegelijk de boze dingen als zonden hebben geschuwd, maar de boze aandoeningen, namelijk begeerten, zij die alleen tot zichzelf en tot de wereld hebben geschouwd en de boze dingen niet als zonden hebben geschuwd, maar slechts schadelijk voor de goede naam en de eer, die aandoeningen verschijnen tot aan levend toe en worden in de geestelijke wereld doorvat, maar alleen het denken vanuit de aandoeningen vanuit de natuurlijke wereld; vandaar is het dat de mens niet weet dat de hel aan de aandoeningen van de liefde van het boze is en de hemel aan de aandoeningen van de liefde van het goede; dat de mens dit niet weet, is daarvandaan; en dat hij het niet doorvat, is omdat de begeerten van de liefde van het boze vanuit erfelijkheid trekken dat zij in de wil verkwikkelijk zijn en vandaar in het verstand bekoorlijk en over datgene wat verkwikkelijk en bekoorlijk is, denkt de mens niet na, omdat dit zijn gemoed meesleept, zoals de stroom van een onstuimige rivier het schip; en daarom kunnen degenen die zich in die verkwikkelijke en bekoorlijke dingen hebben ondergedompeld, niet anders tot de verkwikkelijke en bekoorlijke dingen van de aandoeningen van de liefde tot het goede en ware komen, dan zoals zij die met geweldige armkracht roeien tegen de stroom in van een onstuimige rivier; anders is het gesteld met hen die zich niet diep hebben ondergedompeld.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl