ബൈബിൾ

 

Genesis 37:19

പഠനം

       

19 En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer aan!

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4677

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

4677. En hij maakte hem een rok van verschillende kleuren; dat dit de schijnbaarheden van het ware daaruit betekent, vanuit welke het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden, staat vast uit de betekenis van de rok, namelijk het ware van het natuurlijke, waarover hierna; en uit de betekenis van de verschillende kleuren, namelijk de schijnbaarheden van het ware, waar vanuit het geestelijke van het natuurlijke wordt gekend en onderscheiden. Dat deze met de verschillende kleuren worden aangeduid, kan niemand weten dan alleen hij die weet dat er in het andere leven evenzeer kleuren verschijnen als in de wereld en wel kleuren die de kleuren in de wereld in schoonheid en verscheidenheid verre te boven gaan en alleen hij die weet vanwaar die kleuren zijn. De kleuren die in het andere leven zijn, zijn vanuit de schakering van het licht daar en zij zijn, zogezegd de aanpassingen van het inzicht en van de wijsheid; want het licht dat daar verschijnt, is vanuit het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, of het is het Goddelijk Geestelijke uit Hem, of wat hetzelfde is, het is het Goddelijk Inzicht en de Goddelijke Wijsheid; dit verschijnt zoals licht voor de ogen van de engelen en van de geesten. Daaruit blijkt wat met de kleuren vanuit dat licht wordt aangeduid, namelijk dat het de hoedanigheden van het ware zijn en dus de schijnbaarheden ervan en dat zij verschijnen vanuit de aandoeningen van het goede en ware. Over de kleuren in het andere leven, zie de nrs. 1042, 1043, 1053, 1624, 3993, 4530.

Dat de rok het ware van het natuurlijke is, werd eerder in nr. 3301 gezegd; maar omdat het daar niet werd getoond, mag het hier vanuit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd. Omdat de koningen in de Joodse Kerk de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Geestelijke of het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 2069, 3009, 3670, werden daarom hun dochters met rokken van verschillende kleuren bekleed; met de dochters immers werden de aandoeningen van het goede en ware aangeduid en vandaar de Kerken, nrs. 2362, 3963, zie daarover het tweede Boek van Samuël:

‘Over Tamar, de dochter van David, was een rok van verschillende kleuren, omdat met zulke klederen des konings dochteren, de maagden, werden bekleed’, (2 Samuël 8:18). En omdat de hogepriesters de Heer uitbeeldden ten aanzien van het Goddelijk Hemelse of het Goddelijk Goede, werd daarom Aharon bekleed met klederen die het Goddelijk Ware uitbeeldden, hetgeen is vanuit het Goddelijk Goede van de Heer; het Goddelijk Goede immers is in de Heer, maar het Goddelijk Ware gaat uit Hem voort; dit was het wat door de klederen werd uitgebeeld; eender als, toen de Heer voor Petrus, Jakobus en Johannes van gedaante werd veranderd, het Goddelijk Goede als de Zon verscheen en het Goddelijk Ware zich vertoonde door de klederen die zoals het licht verschenen, (Mattheüs 17:2). Over de klederen waarmee Aharon en zijn zonen werden bekleed, het volgende bij Mozes:

‘Aharon zult gij een rok maken van boomwol, een tulband van boomwol en gij zult een bandelier maken, een werk van de borduurder; en voor de zonen van Aharon zult gij rokken maken en gij zult voor hen bandelieren maken en gij zult voor hen tiaren maken, tot heerlijkheid en tot sieraad’, (Exodus 28:39, 40);

deze dingen betekenden elk afzonderlijk de dingen die zijn van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede van de Heer; de rok van boomwol het Goddelijk Geestelijke in het bijzonder; eender elders bij dezelfde:

‘Gij zult de klederen nemen en gij zult Aharon de rok aantrekken en de mantel des efods en de efod en de borstlap en gij zult hem bekleden met de gordel des efods; daarna zult gij zijn zonen doen naderen en hun de rokken aantrekken’, (Exodus 29:5, 8; 40:14). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, zal vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, daar worden gezegd, waar hierover moet worden gehandeld. Dat de klederen in het algemeen de ware dingen zijn, zie de nrs. 297, 1073, 2576, 4545. Ook de profeten waren met rokken bekleed, maar met rokken van haar, omdat door de profeten de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van de ware dingen van de leer en omdat deze zijn van de natuurlijke of de uiterlijke mens, hadden zij ‘rokken van haar’, het haar immers betekent het natuurlijke, zie nr. 3301.

Dat de rok het Goddelijk Ware uit de Heer betekent, blijkt nog duidelijker uit die plaatsen waar in het Nieuwe Testament de rok wordt genoemd, zoals bij Johannes:

‘De krijgsknechten namen Zijn klederen en maakten vier delen, voor iedere krijgsknecht een deel en de rok; de rok echter was ongenaaid, van bovenaf geheel en al geweven; zij zeiden dus tot elkaar: Laat ons die niet verdelen; opdat de Schrift zou worden vervuld, zeggende:

‘Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld en over Mijn rok hebben zij het lot geworpen’, (Johannes 19:23, 24);

wie dit leest, meent dat deze dingen niet meer verborgens behelzen dan dat de klederen onder de krijgsknechten werden verdeeld en dat over de rok het lot werd geworpen, terwijl toch de afzonderlijke dingen uitbeeldend en aanduidend waren voor de Goddelijke dingen, namelijk zowel dat de klederen in vier delen werden verdeeld, als dat de rok niet werd verdeeld, maar daarover het lot werd geworpen, bovenal dat de rok ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; met de rok immers werd het Goddelijk Ware van de Heer aangeduid, dat, omdat het enig is en vanuit het Goede, werd uitgebeeld door de rok, daarin dat die ongenaaid was en van bovenaf geheel en al geweven; iets eenders werd met de rok van Aharon uitgebeeld en dat deze geweven of het het werk eens wevers was, blijkt bij Mozes:

‘Zij maakten rokken van boomwol, het werk eens wevers, voor Aharon en zijn zonen’, (Exodus 39:27;

en het werd eveneens uitgebeeld dat de Heer niet heeft geduld dat het Goddelijk Ware in delen werd uiteengerukt, zoals gebeurde met de lagere ware dingen van de Kerk door de Joden. Omdat het Goddelijk Ware enig is, namelijk vanuit het Goddelijk Goede, werd ook aan de twaalf discipelen bevolen, toen zij werden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk te prediken, dat zij niet twee rokken zouden hebben, waarover bij Lukas:

‘Jezus zond de twaalf discipelen, om te prediken het Koninkrijk Gods; en Hij zei tot hen: Neemt niets tot de weg, noch stokken, noch zak, noch brood, noch zilver, noch iemand van u twee rokken om aan te hebben’, (Lukas 9:2, 3);

bij Markus: ’Hij gebood hun dat zij niets zouden nemen tot de weg, dan alleen een stok, geen zak, geen brood, geen koper in de gordel, maar met schoenen geschoeid; ook zult gij niet bekleed zijn met twee rokken’, (Markus 6:8, 9);

en bij Mattheüs:

‘Gij zult geen goud bezitten, noch zilver, noch koper in uw gordels, noch een zak tot de weg, noch een tweetal rokken, noch schoenen, noch stokken’, (Mattheüs 10:9, 10);

de afzonderlijke dingen zijn daar uitbeeldend voor de hemelse en de geestelijke dingen van het rijk van de Heer, ter prediking waarvan zij werden gezonden; dat zij geen goud, zilver, koper, zak en brood met zich zouden nemen, kwam, omdat die dingen de goede en de ware dingen betekenden, die vanuit de Heer alleen zijn, namelijk: het goud, het goede, nrs. 113, 1551, 1552; het zilver het ware daaruit, nrs. 1551, 2954; het koper het natuurlijk goede, nrs. 425, 1551; het brood het goede van de liefde of het hemels goede, nrs. 276, 680, 2165, 2177, 3478, 3735, 4211, 4217;

de rok echter en de schoen betekenden de ware dingen waarmee zij zouden worden bekleed en de stok de macht van het ware vanuit het goede; dat de stok die macht is, zie de nrs. 4013, 4015;

dat de schoen het laagst natuurlijke is, nr. 1748, daar ten aanzien van het ware. De rok is het innerlijk natuurlijk ware; omdat deze dingen niet tweevoudig, maar enig zullen zijn, werd het verboden, twee stokken, twee paar schoenen en twee rokken te hebben; deze verborgenheden zijn gelegen in dat gebod van de Heer, die mens geenszins kan weten tenzij vanuit de innerlijke zin. Alle en de afzonderlijke dingen die de Heer heeft gesproken, waren uitbeeldend voor de Goddelijke dingen, dus voor de hemelse en geestelijke dingen van Zijn rijk en zo aangepast aan de bevatting van de mensen en tevens aan het verstand van geesten en engelen, daarom vervulden en vulden aan, de dingen die de Heer heeft gesproken de gehele hemel; daaruit blijkt ook duidelijk, hoe bevorderlijk en van hoeveel belang het is de innerlijke zin van het Woord te kennen; zonder deze kan ook eenieder vanuit het Woord, onverschillig welk dogma, bevestigen en omdat het aan hen die in het boze zijn, zodanig verschijnt, bespotten zij vandaar het Woord en geloven allerminst dat het Goddelijk is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2362

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

2362. Dat de woorden ‘Ziet, ik bid u, ik heb twee dochters die geen man bekend hebben’ de aandoeningen van het goede en ware betekenen, blijkt uit de betekenis van de dochters, namelijk de aandoeningen, waarover in de nrs. 489, 490, 491.

Dat zij geen man bekend hebben, betekent dat het valse haar niet bezoedeld had, want de man betekent het redelijk ware, en verder ook in tegenovergestelde zin het valse, nrs. 265, 749, 1007. Er zijn twee aandoeningen, namelijk die van het goede en die van het ware, zie nr. 1997;

de aandoening van het goede, maakt de hemelse Kerk uit, en wordt in het Woord ‘Dochter Zions’ genoemd, alsmede ‘Dochter Maagd Zions’; de aandoening van het ware echter maakt de geestelijke Kerk uit en wordt in het Woord ‘Dochter van Jeruzalem’ genoemd, zoals bij Jesaja:

‘De dochter, de maagd van Zion heeft u veracht, heeft u bespot, de dochter van Jeruzalem heeft het hoofd achter u geschud’, (Jesaja 37:22; 2 Koningen 19:21).

Bij Jeremia:

‘Wat zal ik bij u vergelijken, o dochter Jeruzalems; wat zal ik met u gelijkstellen en u troosten, maagd dochter Zions’, (Klaagliederen 2:13).

Bij Micha:

‘Gij, o toren der kudde, heuvel der dochter Zions, tot u zal komen en daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochter van Jeruzalem’, (Micha 4:8).

Bij Zefanja:

‘Jubel, gij dochter Zions, juich, Israël, wees blij en verheug u van ganser harte, gij dochter Jeruzalems’, (Zefanja 3:14).

Bij Zacharia:

‘Verheug u zeer, gij dochter Zions, juich, gij dochter Jeruzalems; ziet, uw Koning zal u komen’, (Zacharia 9:9; Mattheüs 21:5; Johannes 12:15). Dat de hemelse Kerk of het hemelse rijk van de Heer, vanwege de aandoening van het goede, dat wil zeggen, vanwege de liefde tot de Heer zelf, ‘dochter Zions’ wordt genoemd, zie men verder nog bij Jesaja 10:32; 16:1; 52;2; 62:11; Jeremia 4:31; 6:2, 23; Klaagliederen 1:6; 2:1, 4, 8, 10; Micha 4:10, 13; Zacharia 2:10; dn in Psalm 9:15. En dat de geestelijke Kerk of het geestelijke rijk van de Heer, vanwege de aandoening van het ware en dus vanwege de liefde jegens de naaste, dochter Jeruzalems wordt genoemd, (Klaagliederen 2:15). Over deze beide Kerken, zoals de een is en zoals de ander is, werd herhaaldelijk in het eerste deel gehandeld. De oorzaak hiervan, dat de hemelse Kerk vanwege de liefde tot de Heer in de liefde jegens de naaste is, daarom wordt zij vooral met een ongetrouwde dochter of maagd vergeleken, ja zelfs ook maagd genoemd, zoals bij Johannes:

‘Dezen zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; dezen zijn het die het Lam volgen, waar het ook heengaat; want zij zijn onbevlekt voor de troon van God’, (Openbaring 14:4, 5). Opdat dit ook in de Joodse Kerk zou worden uitgebeeld, was het de priesters opgelegd, dat zij geen weduwen maar maagden tot hun vrouwen zouden nemen, (Leviticus 21:13-15; Ezechiël 44:22). Uit deze dingen, die in dit vers besloten liggen, kan blijken, hoe rein het Woord in de innerlijke zin is, ofschoon het in de letter anders zou schijnen; want wanneer deze woorden gelezen worden:

‘Ziet, ik bid u, ik heb twee dochters die geen man bekend hebben; ik zal haar, ik bid u, tot u uitbrengen en doet haar, zoals het goed is in uw ogen; alleen doet deze Mannen niets’, komt niets anders dan iets onreins in de voorstellingen op, vooral in die van hen die in een leven van het boze zijn, maar hoe kuis deze woorden in de innerlijke zin zijn, blijkt duidelijk uit de verklaring, namelijk dat zij de aandoeningen van het goede en ware betekenen en de gelukzaligheid, die degenen die het Goddelijke van de Heer en het Heilige niet schenden, gewaarworden door de genieting daarvan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl