ബൈബിൾ

 

Ezechiël 27:20

പഠനം

       

20 Dedan handelde met u met kostelijk gewand tot wagens.

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6419

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

6419. Dochters, zij loopt boven de muur; dat dit betekent om te strijden tegen het valse, staat vast uit de betekenis van de dochter, namelijk de Kerk, nrs. 2362, 3963; hier de geestelijke Kerk, omdat daarover wordt gehandeld; uit de betekenis van boven de muur lopen, namelijk om te strijden tegen het valse, zoals blijkt uit deze dingen die vlak daarop volgen, ‘zij verbitteren hem en zij schieten en zij haten hem, de pijlschieters en hij zal zitten in de stevigheid zijns boogs’, waarmee de strijd van het valse tegen het ware wordt aangeduid. Dat er wordt gezegd, zij loopt boven de muur, komt omdat in de innerlijke zin wordt gehandeld over de bestrijding van het ware door de valse dingen en over de bescherming van het ware tegen het valse, want de geestelijke Kerk, die door Jozef wordt uitgebeeld, wordt aanhoudend bestreden, maar de Heer beschermt haar aanhoudend; vandaar worden in het Woord de dingen die van de Kerk zijn vergeleken met een stad die een muur, een voormuur, poorten en grendels heeft; en met de bestrijdingen van die stad worden de bestrijdingen van het ware door de valse dingen beschreven; daarom duidt ook de stad de leerstellige dingen aan, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493;

en de muren de ware dingen van het geloof die verdedigen en in de tegenovergestelde zin de valse dingen die vernietigen; dat zij de ware dingen van het geloof betekenen die verdedigen, blijkt bij Jesaja:

‘Wij hebben een vaste stad; Hij zal heil stellen tot muren en voormuur; opent de poorten, opdat binnenschrijde de gerechte natie, welke de getrouwigheden bewaart’, (Jesaja 26:1);

en bij dezelfde:

‘Gij zult uw muren heil noemen en uw poorten lof’, (Jesaja 60:18).

Bij dezelfde:

‘Ziet, Ik heb u op de handen gegraveerd, uw muren vóór Mij bij voortduur’, (Jesaja 49:16);

de muren voor de ware dingen van het geloof.

Bij dezelfde:

‘Op uw muren, Jeruzalem, heb Ik wachters besteld; de ganse dag en de ganse nacht zullen zij niet zwijgen, Jehovah gedenkende’, (Jesaja 62:6).

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ik zal de krijgswapenen omwenden waarmee gij strijdt met de koning van Babel, u belegerende buiten de muur; Ik zal zelf met ulieden strijden door een uitgestrekte hand’, (Jeremia 21:4).

Bij dezelfde:

‘Jehovah heeft gedacht te verderven de muur der dochter Zions; Hij heeft doen rouwen de voormuur en de muur, tegelijk kwijnen zij; haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendels verdorven en gebroken’, (Klaagliederen 2:8, 9).

Bij Ezechiël:

‘De zonen van Arvad en uw heir op uw muren rondom; en de Gammadieten waren in uw torens; hun schilden hingen zij op uw muren rondom en zij vervolmaakten uw schoonheid’, (Ezechiël 27:11), waar over Tyrus wordt gehandeld, waarmee de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid. Dat zulke dingen met een stad en met muren worden aangeduid, kan klaarblijkend vaststaan uit de beschrijving van het Heilige Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, aan Johannes verschenen en dat daarmee de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, blijkt uit de afzonderlijke dingen en met de muur daar het Goddelijk Ware, voortgaand uit de Heer; over die dingen het volgende bij Johannes:

‘Het Heilige Jeruzalem, nederdalende van de hemel, hebbende een grote en hoge muur, hebbende twaalf poorten; de muur der stad had twaalf fundamenten en in dezelve de namen van de twaalf apostelen des Lams; hij die met mij sprak, mat de stad en haar poorten en haar muur; haar muur was honderdvierenveertig ellen, zijnde de maat eens mensen, dat is, eens engels; de bouw van de muur was jaspis en de stad zuiver goud, zuiver glas gelijk; de fundamenten van de muur der stad waren opgesierd met elke kostbare steen’, (Openbaring 21:10, 12, 14, 15, 17-19);

dat de muur het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer en vandaar het ware van het geloof vanuit het goede van de naastenliefde, blijkt uit de afzonderlijke dingen die daar over de muur worden gezegd, zoals dat de muur twaalf fundamenten had en daarin de namen van de twaalf apostelen van het Lam; met twaalf worden immers alle dingen aangeduid, nrs. 3272, 3858, 3913;

met de muur en de fundamenten ervan de ware dingen van het geloof, eender als met de twaalf apostelen, nrs. 3488, 3858, 6397;

en verder dat de muur 144 ellen was; met dat getal wordt immers iets eenders aangeduid als met twaalf, namelijk alle dingen, want het is samengesteld uit twaalf maal twaalf vermenigvuldigd en omdat dat getal, wanneer het van een muur wordt gezegd, alle ware en goede dingen van het geloof betekent, wordt er aan toegevoegd dat het de maat eens mensen, dat is, eens engels is; en eveneens dat de bouw van de muur jaspis was en zijn fundamenten opgesierd met elke kostbare steen; met jaspis en met kostbare stenen worden immers de ware dingen van het geloof aangeduid, nr. 114.

Dat de muur in de tegenovergestelde zin de valse dingen betekent die vernietigen, blijkt uit deze plaatsen, bij Jesaja:

‘Een dag van tumult in het dal van het visioen; de Heer Jehovih Zebaoth vernietigt de muur, zodat het geschreeuw naar de berg is; want Elam heeft de pijlkoker opgenomen met de wagen van de mens, met ruiters; de ruiters hebben zich door zich te stellen gesteld tot aan de poort’, (Jesaja 22:5-7).

Bij dezelfde:

‘De veste der toevlucht uwer muren zal Hij neerdrukken, neerwerpen, neerstrekken tot de aarde, tot aan het stof toe’, (Jesaja 25:12).

Bij Jeremia:

‘Beklimt haar muren en werpt neder’, (Jeremia 5:10).

Bij dezelfde:

‘Ik zal aansteken een vuur in de muur van Damaskus, hetwelk de paleizen van Benhadad zal verteren’, (Jeremia 49:27).

Bij dezelfde:

‘Tegen de muren van Babel verheft de banier, houdt de wacht, bestelt wachters’, (Jeremia 51:2).

Bij Ezechiël:

‘Zij zullen de muren van Tyrus omkeren en haar torens vernietigen en Ik zal haar stof van haar wegvagen en Ik zal haar stellen tot de dorheid van een rots’, (Ezechiël 26:4, 8, 9, 12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3488

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

3488. Dat de tweede staat van de ontaarding van de Kerk door deze woorden van de Heer bij de evangelist beschreven werd, blijkt duidelijk uit de innerlijke zin van diezelfde woorden, namelijk ‘Al die dingen zijn een begin der smarten’, betekent die dingen die voorafgaan – namelijk die tot de eerste staat van de ontaarding van de Kerk behoren en die, zoals gezegd daarin bestaat, dat zij zouden beginnen niet langer te weten, wat het goede en wat het ware is, maar daarover onder elkaar zouden twisten, waaruit valsheden zouden voortkomen en als gevolg daarvan ketterijen. Dat dergelijke dingen de Kerk sinds verscheidene eeuwen hebben doen ontaarden, blijkt hieruit, dat de Kerk in de christelijke wereld verdeeld is en wel overeenkomstig de meningen omtrent het goede en het ware, dus dat de ontaarding van de Kerk lange tijd tevoren begonnen was. ‘Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking en zullen u doden’ betekent, dat het goede en het ware zouden vergaan, eerst door verdrukking, dat wil zeggen, door ontaarding; vervolgens daardoor, dat zij ze doden zouden, dat wil zeggen, door ontkenning; dat doden, wanneer het betrekking heeft op het goede en ware, wil zeggen: niet opnemen, dus ontkennen, zie de nrs. 3387, 3395. Door ‘u’ of door de apostelen worden alle dingen van het geloof in één samenvatting aangeduid, dus zowel het goede als het ware daarvan; dat deze dingen door de twaalf apostelen werden aangeduid, zie de nrs. 577, 2089, 2129, 2130 aan het einde, 3272, 3354;

en hier komt het heel duidelijk uit, want hier wordt niet gehandeld over de voorspelling van de apostelen, maar over de voleinding der eeuw. ‘En gij zult gehaat worden van alle natiën om Mijns naams wil’ betekent de verachting en de afschuw voor alle dingen die tot het goede en het ware behoren; haten is verachten en verafschuwen, want dit behoort tot de haat; ‘van alle natiën’ wil zeggen van hen die in het boze zijn; dat de natiën diegenen zijn, zie de nrs. 1259, 1260, 1849, 1868, 2588 aan het einde; ‘om Mijns naams wil’ is ter wille van de Heer, dus ter wille van al de dingen die van Hem uitgaan; dat de naam van de Heer alles in één samenvatting is, waardoor Hij vereerd wordt, dus alles wat tot de Kerk behoort, zie de nrs. 2724, 3006. ‘En dan zullen er velen geërgerd worden en zullen elkaar overleveren en elkaar haten’ betekent vijandigheden met dit als oorzaak; ‘velen zullen geërgerd worden’ is vijandschap in zichzelf; het is het Menselijke zelf van de Heer, waartegen vijandschap wordt gekoesterd; dat dit een struikelblok en een ergernis zou worden, wordt hier en daar in het Woord voorspeld; ‘zij zullen elkaar overleveren’ is de onderlinge vijandschap vanwege het valse tegen het ware; ‘en elkaar haten’ is de onderlinge vijandschap vanwege het boze tegen het goede. ‘En vele valse profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden’ betekent de predikingen van het valse; dat de valse profeten diegenen zijn die valsheden onderwijzen, dus de valse leer, zie nr. 2534; ‘en zullen er velen verleiden’ , wil zeggen dat daaruit afleidingen zouden voortkomen. ‘En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de naastenliefde van velen verkillen’ betekent de uitsterving van de naastenliefde met het geloof; ‘omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden’ wil zeggen overeenkomstig de valsheden van het geloof; ‘zo zal de naastenliefde van velen verkillen’ is de uitsterving van de naastenliefde, want beide houden gelijke tred; waar geen geloof is, daar is geen naastenliefde en waar geen naastenliefde is daar is geen geloof, maar het is de naastenliefde die het geloof opneemt en het is geen naastenliefde die het geloof verwerpt; vandaar de oorsprong van al het valse en van al het boze. ‘Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden’ betekent het behoud van hen die in de naastenliefde zijn; ‘wie volharden zal tot het einde’ is degene die zich niet laat verleiden, dus die niet in verzoekingen bezwijkt. ‘En dit evangelie des koninkrijks zal gepredikt worden in gans het bewoonde, tot een getuigenis aan alle natiën’ betekent, dat dit eerst bekend zou worden in de christelijke wereld; ‘zal gepredikt worden’ wil zeggen, dat het bekend zal worden; ‘dit evangelie des koninkrijks’ wil zeggen, deze waarheid, dat het zo is; het evangelie is de aankondiging, het koninkrijk is het ware; dat het koninkrijk het ware is, zie de nrs. 1672, 2547; ‘in gans het bewoonde, namelijk de aarde, is de christelijke wereld; dat de aarde het gebied is, waar de Kerk is, dus de christelijke wereld, zie nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1733, 1850, 2117, 2928, 3355.

De Kerk wordt hier ‘het bewoonde’ genoemd naar het leven van het geloof, dat wil zeggen, naar het goede dat tot het ware behoort; want ‘wonen’ wil in de innerlijke zin zeggen: leven en de bewoners zijn de goedheden van het ware, nrs. 1293, 2268, 2451, 2712, 3384; ‘tot een getuigenis’ wil zeggen, opdat men zal weten en niet kan voorwenden het niet geweten te hebben; ‘alle natiën’ wil zeggen, voor de bozen, nrs. 1259, 1260, 1849, 1868, 2588; want wanneer zij in het valse en boze zijn, weten zij niet meer, wat waar en wat goed is; zij geloven dan dat het valse waar is en het boze goed en omgekeerd. Wanneer de Kerk in deze staat is ‘dan zal het einde komen’. Waarover nu gehandeld gaat worden en dat wat door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer verklaard moet worden, voorafgaand aan het volgende hoofdstuk van Genesis, is die staat van de Kerk, die ‘de gruwel der verlating’ wordt genoemd en die de derde staat is.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl