Од делата на Сведенборг

 

Over de Gemeenschap Tussen Ziel en Lichaam #2

Проучи го овој пасус

  
/ 20  
  

2. Aangezien geestelijke invloed zijn grondslag heeft in het beginsel van orde en haar wetten, zoals hiervoor is gezegd, werd de desbetreffende opvatting door de wijze mannen in de geleerde wereld bij voorkeur boven de beide andere hypothesen erkend en aangenomen.

Alles wat zijn oorsprong heeft in de orde is waarheid, en waarheid heeft een inwonend licht, waardoor zij zichzelf toont; ook in de schaduw van het verstand, waarin de hypothesen zijn. Er zijn bovendien nog drie omstandigheden die de hypothese van de geestelijke invloed in duisternis hullen: onkunde van wat de ziel is, onkunde van wat geestelijk is, en onkunde van de aard en manier van invloeiing. Daarom is het noodzakelijk dat deze drie punten eerst duidelijk gemaakt worden, voordat het verstand de waarheid zelf kan zien. Want een hypothese of veronderstelde waarheid is nog geen werkelijke waarheid, maar slechts een gissen naar waarheid. Ze is als een schilderij dat aan een wand hangt en 's nachts bij het licht van de sterren wordt gezien, waaraan de gedachten verschillende vormen toeschrijven, al naargelang hun vermoeden. Het wordt helemaal anders wanneer 's morgens het volle licht van de zon erop schijnt en niet alleen de algemene omtrekken ervan openbaart, maar ook de verschillende delen afzonderlijk en duidelijk van elkaar laat onderscheiden. Zo komt er uit de schaduw van waarheid, waarin deze hypothese gehuld is, een heldere duidelijke waarheid tevoorschijn wanneer men leert kennen wat en van welke aard het geestelijke is met betrekking tot het natuurlijke, wat en van welke aard de menselijke ziel is, en wat de aard is van de invloeiing die in de ziel en hierdoor in de waarnemende en denkende geest vloeit en hieruit in het lichaam. Dit kan evenwel door niemand worden verklaard, wanneer het hem iet door de Heer is vergund om met de engelen in de geestelijke wereld en tegelijkertijd met de mensen in de natuurlijke wereld om te gaan. En aangezien dit aan mij geschonken werd, ben ik in staat gesteld om te beschrijven wat en van welke aard het een en ander is, en dit is gebeurd in de Gedenkwaardigheden (vertellingen) in het werk over de 'Echtelijke Liefde':

Over het geestelijke in Echtelijke Liefde 326-329

over de menselijke ziel in Echtelijke Liefde 315

en over de invloeiing in Echtelijke Liefde 380

en meer volledig in Echtelijke Liefde 415-422.

Wie weet niet, of tenminste kan niet weten, dat het goede van de liefde en het ware van het geloof de mens van God toevloeien; dat deze in zijn ziel vloeien en merkbaar gevoeld worden in zijn gemoed, en dat ze uit het denken in woorden en uit het willen in daden voortvloeien? Dat de geestelijke invloeiing hierin haar oorsprong en afkomst heeft, zal met de volgende orde worden aangetoond:

I. Er zijn twee werelden: één geestelijke wereld, waarin geesten en engelen zijn, en één natuurlijke wereld, waarin mensen zijn.

II. De geestelijke wereld is ontstaan en bestaat voort vanuit haar eigen zon, en de natuurlijke wereld vanuit de hare.

III. De zon van de geestelijke wereld is zuivere liefde uit JHVH God, die in het midden daarvan is.

IV. Uit die zon komen warmte en licht voort; de warmte die van haar uitgaat is in haar wezen liefde, en het licht dat uit haar schijnt is in zijn wezen wijsheid.

V. Die warmte evenals dat licht vloeien in de mens: de warmte in zijn wil, en brengt daar het goede der liefde voort, en het licht in zijn verstand, waardoor het ware der wijsheid voortgebracht wordt.

VI. Deze beide, warmte en licht, of liefde en wijsheid, vloeien met elkaar verbonden vanuit God in de ziel van de mens en door de ziel heen in zijn gemoed - in de geneigdheden en gedachten daarvan; en van hieruit in zijn lichamelijke zintuigen - in spraak en handelingen.

VII. De zon van de natuurlijke wereld is louter vuur, en door deze zon is de natuurlijke wereld ontstaan en blijft zij voortbestaan.

VIII. Daaruit volgt dat alles wat uit deze zon voortkomt, op zichzelf beschouwd, levenloos is.

IX. Het geestelijke bekleedt zich met wat natuurlijk is, zoals een mens zich met een gewaad bekleedt.

X. Het zo beklede geestelijke in de mens maakt dat hij redelijk en zedelijk, dat wil zeggen als een geestelijk-natuurlijk mens kan leven.

XI. Het opnemen van die invloeiing gebeurt overeenkomstig de staat van liefde en wijsheid in de mens zelf.

XII. Het verstand van de mens kan in het licht worden verheven, dat wil zeggen in de wijsheid waarin de engelen van de hemel zijn, al naargelang de graad van zijn verstandelijke ontwikkeling, en zijn wil kan ook worden verheven in de warmte, dat wil zeggen in de liefde, al naargelang de daden van zijn leven; maar de liefde van zijn wil wordt slechts in zoverre verheven als een mens wil en doet wat de wijsheid van het verstand hem leert.

XIII. Bij de dieren is het geheel anders.

XIV.Er zijn drie graden in de geestelijke wereld en drie graden in de natuurlijke wereld, volgens welke alle invloeiing plaats heeft.

XV. In de eerste graad zijn doeleinden, in de tweede oorzaken, en in de derde gevolgen.

XVI. Uit het voorgaande wordt duidelijk wat de aard van de geestelijke invloeiing is, vanaf haar oorsprong tot aan haar werking.

Elk van de bovengenoemde stellingen zal nu tot onderwerp van een korte verklaring gemaakt worden.

I. Er zijn twee werelden: een geestelijke wereld waarin geesten en engelen zijn, en een natuurlijke wereld, waarin mensen zijn.

  
/ 20  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Од делата на Сведенборг

 

Echtelijke Liefde #415

Проучи го овој пасус

  
/ 535  
  

415. Aan deze dingen zal dit gedenkwaardige worden toegevoegd.

Op zekere morgen, toen ik, uit de slaap was ontwaakt, in het heldere ochtendlicht nog vóór het volledig wakker zijn, in gepeins verzonken was, zag ik door het venster als het ware een flitsende bliksemstraal en vlak daarna hoorde ik als het ware een dreunende donderslag; en toen ik mij verwonderde vanwaar dit was, hoorde ik uit de hemel het volgende: er zijn enigen niet ver van u vandaan, die heftig redeneren over God en de natuur; de trilling van het licht zoals van een bliksemstraal en het dreunen van de lucht zoals bij een donderslag, zijn overeenstemmingen en vandaar verschijningen van de strijd en de botsing van de argumenten, enerzijds voor God en anderzijds voor de natuur.

De oorzaak van deze geestelijke strijd was de volgende: er waren enige satans in de hel die tegen elkaar zeiden: Ach, dat het ons toch geoorloofd zou mogen zijn om met de engelen van de hemel te spreken en wij zouden geheel en al ten volle aantonen dat het de natuur is die zij God noemen van Wie alle dingen zijn en dus zo dat God slechts een woord is, indien daaronder niet de natuur wordt verstaan.

En omdat die satans dat met heel hun hart en ziel geloofden en eveneens begeerden met de engelen van de hemel te spreken, werd het hun gegeven uit het slijk en de duisternis van de hel op te klimmen en met twee engelen die toen uit de hemel neerdaalden te spreken.

Zij waren in de wereld der geesten, die in het midden is tussen de hemel en de hel.

Toen zij de engelen daar gezien hadden, schoten de satans haastig toe en schreeuwden met woedende stem: ‘Bent u de engelen van de hemel met wie het geoorloofd is samen te komen om over God en over de natuur te redeneren? U wordt wijzen genoemd omdat u God erkent; maar o! Hoe onnozel bent u. Wie ziet God; wie verstaat wat God is; wie begrijpt dat God het heelal en alle en de afzonderlijke dingen ervan regeert en kan regeren? Wie, behalve de goegemeente en de massa, erkent wat hij niet ziet en verstaat? Wat is duidelijker dan dat de natuur het al in alle dingen is? Wie heeft iets anders met het oog gezien dan de natuur; wie heeft iets anders met het oor gehoord dan de natuur; wie heeft iets anders met de neus geroken dan de natuur; wie heeft iets anders met de tong geproefd dan de natuur; wie heeft met zijn tastzin van zijn hand en het lichaam iets anders gevoeld dan de natuur?

Zijn niet de zinnen van ons lichaam de enige getuigen van de waarheden? Wie kan niet daaruit zweren dat het zo is? Zijn niet uw hoofden in de natuur? Vanwaar is de invloeiing in de gedachten van de hoofden anders dan uit de natuur? Neemt die weg, kun je dan wel iets denken?’

Zij spraken nog meer dingen van hetzelfde gehalte.

Na dit te hebben gehoord, antwoordden de engelen: ‘U, u spreekt zo omdat u louter zinlijk bent; allen in de hellen hebben in de zinnen van het lichaam ondergedompelde denkvoorstellingen en zij kunnen hun gemoed ook niet daarboven verheffen; en daarom vergeven wij het u. Het leven van het boze en vandaar het geloof van het valse heeft de innerlijke dingen van uw gemoed dermate toegesloten dat een verheffing boven de zinlijke dingen bij u niet kan bestaan, tenzij in een staat die verwijderd is van de boze dingen van het leven en van de valse dingen van het geloof. Want een satan kan evenzeer als een engel het ware verstaan wanneer hij het hoort, maar hij onthoudt het niet omdat het boze het ware uitwist en het valse aanbrengt. Maar wij doorvatten dat u nu in een daarvan verwijderde staat bent en dat u zo het ware kunt verstaan dat wij spreken; daarom let op deze dingen die wij zullen zeggen. ’

Zij zeiden: ‘U bent in de natuurlijke wereld geweest en u bent daar overleden en nu bent u in de geestelijke wereld. Heeft u eerder dan nu iets geweten ten aanzien van het leven na de dood? Heeft u dat tevoren niet geloochend en u aan de dieren gelijk gemaakt? Heeft u eerder iets geweten over de hemel en de hel, iets over het licht en de warmte van deze wereld en dat u wat die zaak betreft niet langer binnen de natuur bent, maar boven haar? Deze wereld immers is geestelijk en alle dingen ervan zijn geestelijk; en de geestelijke dingen zijn boven de natuurlijke en wel dermate dat zelfs niet het minste van de natuur kan invloeien in deze wereld. Maar u, omdat u van de natuur heeft geloofd dat zij een god of godin is; u gelooft ook dat het licht en de warmte van deze wereld het licht en de warmte van de natuurlijke wereld is, terwijl dit toch niet in het minst het geval is; want het natuurlijke licht is hier donkerte en de natuurlijke warmte is hier koude.

Heeft u iets geweten over de Zon van deze wereld waaruit ons licht en onze warmte voortgaan? Heeft u geweten dat deze Zon zuivere Liefde is en de zon van de natuurlijke wereld zuiver vuur is; en dat de zon van de wereld, die zuiver vuur is, het is waaruit de natuur is ontstaan en blijft bestaan? En dat de Zon van de hemel, die zuivere Liefde is, het is waaruit het Leven Zelf, namelijk de liefde met de wijsheid, is ontstaan en blijft bestaan? En zo dat de natuur, die u tot god maakt of godin, volslagen dood is? U kunt, indien een bewaker wordt gegeven, met ons opklimmen in de hemel; en wij kunnen, indien een bewaker wordt gegeven, met u neerdalen in de hel; en u zult in de hemel prachtige en schitterende dingen zien, maar in de hel smerige en onreine dingen.

Dit onderscheid is er, omdat allen in de hemelen God vereren en allen in de hellen de natuur vereren; en die prachtige en schitterende dingen in de hemelen zijn overeenstemmingen van de aandoeningen van het goede en het ware; en die smerige en onreine dingen in de hellen zijn de overeenstemmingen van de begeerten van het boze en het valse.

Besluit nu uit deze dingen of God dan wel de natuur het al in alle dingen is. ’

Hierop antwoordden de satans: ‘In de staat waarin wij nu zijn, kunnen wij uit de zaken die wij nu hebben gehoord besluiten dat God is, maar wanneer de verkwikking van het boze ons gemoed in beslag neemt, zien wij niets dan alleen de natuur. ’

Die twee engelen en de twee satans stonden niet ver aan de rechterzijde van mij en daarom zag en hoorde ik hen.

En zie, ik zag rondom hen vele geesten die in de natuurlijke wereld beroemd om hun geleerdheid waren geweest; en ik verwonderde mij dat die geleerden nu eens naast de engelen stonden en dan weer naast de satans en dat zij met hen naast wie zij stonden, instemden.

Er werd mij gezegd dat de veranderingen van hun standplaats de veranderingen waren van de staat van hun gemoed, dat nu eens de ene partij en dan weer de andere begunstigde; het zijn immers weerhanen.

‘Wij zullen u een mysterie vertellen; wij hebben op de aarde neer geschouwd naar hen die om hun geleerdheid beroemd zijn en die uit hun eigen oordeel hebben gedacht over God en over de natuur en wij hebben er zeshonderd op duizend gevonden ten gunste van de natuur en de overigen ten gunste van God; dezen echter ten gunste van God, omdat zij niet uit enig verstand, maar slechts van horen zeggen dat de natuur uit God is, herhaaldelijk daarover hadden gesproken; en het herhaaldelijk spreken uit het geheugen en de herinnering en niet tegelijk uit het denken en het inzicht, brengt een soort van geloof bij. ’

Hierna werd aan de satans een bewaker gegeven en met de twee engelen klommen zij op in de hemel en zij zagen prachtige en schitterende dingen; en toen kwamen zij in de verlichting vanwege het licht van de hemel daar en erkenden toen dat God is en dat de natuur is geschapen om het leven van dienst te zijn dat in God en uit God is; en dat de natuur in zich dood is en dat zij dus vanuit zich niets bewerkt, maar door het leven wordt gedreven.

Nadat zij dit hadden gezien en doorvat, daalden zij weer naar omlaag en naarmate zij afdaalden, keerde de liefde van het boze terug en sloot hun verstand van boven toe en opende dat van beneden; en toen verscheen erboven als het ware een sluier die flitste van hels vuur.

Direct toen zij met de voeten de aarde raakten, gaapte de grond onder hen open en vielen zij tot de hunnen terug.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl