Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4298

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

4298. En Jakob noemde de naam van de plaats Peniël; dat dit de staat van de verzoekingen betekent, staat vast uit de samenhang; oudtijds werden aan plaatsen waar iets bijzonders voorviel, namen gegeven en deze namen waren tekenend voor de zaak die daar voorviel en voor de staat ervan, nrs. 340, 2643, 3422; aan deze plaats werd een naam gegeven die de staat van de verzoekingen betekende, want de staat van de verzoekingen wordt hier beschreven door de worsteling en het kampen van Jakob; Peniël betekent in de oorspronkelijke taal ‘de aangezichten van God’ ; dat ‘de aangezichten van God’ zien, wil zeggen, de zwaarste verzoekingen doorstaan, zal in wat volgt worden ontvouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10578

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

10578. En Hij zei: Niet kunt gij zien Mijn aangezichten; dat dit betekent dat de innerlijke Goddelijke dingen van de Kerk, van de eredienst en van het Woord niet kunnen verschijnen aan de Israëlitische natie, staat vast uit de betekenis van de aangezichten van Jehovah, namelijk de innerlijke Goddelijke dingen van de Kerk, van de eredienst en van het Woord, waarover de nrs. 10567, 10568; uit de betekenis van die zien, te weten verschijnen; dat die niet aan de Israëlitische natie kunnen verschijnen, staat hieruit vast dat dit tot Mozes wordt gezegd en Mozes stelt hier het hoofd van de Israëlitische natie voor, nr. 10556.

Dat de aangezichten van Jehovah de innerlijke Goddelijke dingen zijn van het Woord, van de Kerk en van de eredienst, blijkt ook hieruit, dat iets eenders met de aangezichten van Jehovah wordt aangeduid als met de heerlijkheid van Jehovah; Mozes zei immers: Doe mij zien, ik bid U, Uw heerlijkheid; en Jehovah zei: Niet kunt gij Mijn aangezichten zien; en met de heerlijkheid van Jehovah worden de innerlijke Goddelijke dingen van het Woord, van de Kerk en van de eredienst aangeduid, zie nr. 10574.

Hoe het hiermee is gesteld, kan vaststaan uit wat eerder vaak is gezegd, namelijk dat de Israëlitische natie geenszins de innerlijke dingen van de eredienst, van de Kerk en van het Woord heeft kunnen zien, omdat zij in de van het innerlijke gescheiden uiterlijke was, dus heeft zij ook niet de aangezichten van Jehovah kunnen zien.

Maar zij die in de niet van het innerlijke gescheiden uiterlijke dingen zijn, kunnen allen de innerlijke dingen van het Woord, van de Kerk en van de eredienst, dus de aangezichten van Jehovah zien.

Daaruit volgt, dat zij die in de liefde tot de Heer zijn en eveneens zij die in de liefde jegens de naaste zijn, ze zien; want de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste openen de innerlijke mens en wanneer deze is geopend, is de mens ten aanzien van zijn innerlijke dingen in de hemel tussen de engelen, waar de Heer is.

Maar het zal hier in het kort worden gezegd, wat de liefde tot de Heer is, of de Heer liefhebben; hij die gelooft dat hij de Heer liefheeft en niet leeft volgens Zijn geboden, dwaalt schromelijk; want volgens die leven is de Heer liefhebben; die geboden zijn de waarheden die uit de Heer zijn, dus waarin de Heer is; daarom, voor zoveel als die worden geliefd, dat wil zeggen voor zoveel als volgens die vanuit de liefde wordt geleefd, voor zoveel wordt de Heer geliefd.

De oorzaak hiervan is, dat de Heer de mens liefheeft en vanuit de liefde wil Hij dat deze gelukkig zal zijn tot in het eeuwige en de mens kan niet gelukkig worden dan alleen door het leven volgens zijn geboden, daardoor wordt de mens immers wederverwekt en wordt hij geestelijk en kan hij zo tot de hemel worden verheven.

Maar de Heer liefhebben zonder het leven volgens Zijn geboden, is niet Hem liefhebben, want dan is er niets bij de mens waarin de Heer kan invloeien en hem tot Zich verheffen; hij is immers zoals een ledig vat; want er is niet iets van leven in zijn geloof, noch iets van leven in zijn liefde.

Het leven van de hemel, dat het eeuwige leven wordt genoemd, wordt niet aan iemand rechtstreeks ingegoten, maar indirect.

Hieruit kan vaststaan, wat het is de Heer liefhebben en eveneens wat het is de Heer of Zijn aangezichten zien, namelijk dat Hij vanuit zo’n geloof en vanuit zo’n liefde wordt gezien.

Leven volgens de geboden van de Heer, is leven volgens de leer van de naastenliefde en van het geloof.

Deze leer kan men zien in de dingen die in het voorwoord bij de afzonderlijke hoofdstukken van boek Exodus zijn beschreven.

Dat dit zo is, leert de Heer ook bij Johannes: ‘Wie Mijn geboden heeft en dezelve doet, die is het die Mij liefheeft; die echter Mij liefheeft, zal door Mijn Vader geliefd worden en Ik zal hem liefhebben en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren; indien iemand Mij zal hebben liefgehad, zo zal hij Mijn Woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben; en Wij zullen tot hem komen en zullen verblijf bij hem maken.

Wie Mij niet liefheeft, bewaart Mijn woorden niet’, (Johannes 14:21,23,24).

Wat er bovendien met de aangezichten van Jehovah wordt aangeduid, zal in het nu volgende artikel worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Од делата на Сведенборг

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2434

Проучи го овој пасус

  
/ 10837  
  

2434. Dat de woorden ‘Hij zei tot hem: Zie Ik heb uw aangezicht aangenomen ook om dit woord’ de inwilliging betekenen, wanneer de innerlijke dingen in het ware iets aan het goede ontlenen, blijkt uit de betekenis van het aangezicht. Het woord aangezicht komt herhaaldelijk voor in het Woord en het betekent daar de innerlijke dingen, zoals in de nrs. 358, 1999 werd aangetoond en ook, dat wanneer het aangezicht aan Jehovah of de Heer wordt toegeschreven, het barmhartigheid, vrede en het goede betekent, nrs. 222, 223; hier dus het goede dat binnenin het ware is; vandaar wil ‘het aangezicht aannemen’ zeggen inwilligen, wanneer de innerlijke dingen in het ware iets aan het goede ontlenen; ‘om dit woord’ is, om deze zaak. Dat het ware er niet is, wanneer er binnenin niet het goede is, zie men in de nrs. 1496, 1832, 1900, 1904, 1928, 2063, 2173, 2269, 2401, 2403, 2429;

en dat de zaligheid en het geluk van de mens na de dood niet voortkomt uit het ware, maar uit het goede dat in het ware is, nr. 2261;

vandaar hoe meer goeds er in het ware is des te zaliger en gelukkiger hij is. Dat het goede binnenin het ware is en maakt dat het waar is, kan ook blijken uit de goedheden en waarheden in de wereldse dingen zelf; wanneer een mens leert en erkent, dat iets in deze dingen goed is, dan noemt hij al wat dit goede begunstigt waar, maar al wat het niet begunstigt, verwerpt hij en noemt het vals; hij kan ook zeggen, dat hetgeen het genoemde goede niet begunstigt, waar is, maar dan veinst hij en denkt anders; en dus net zo in geestelijke dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl