ბიბლია

 

Joshua 5:13-15 : Joshua on Holy Ground

Სწავლა

13 And it came to pass, when Joshua was by Jericho, that he lifted up his eyes and looked, and, behold, there stood a man over against him with his sword drawn in his hand: and Joshua went unto him, and said unto him, Art thou for us, or for our adversaries?

14 And he said, Nay; but as captain of the host of the LORD am I now come. And Joshua fell on his face to the earth, and did worship, and said unto him, What saith my lord unto his servant?

15 And the captain of the LORD's host said unto Joshua, Loose thy shoe from off thy foot; for the place whereon thou standest is holy. And Joshua did so.

კომენტარი

 

Doe je schoenen uit!

By New Christian Bible Study Staff (მანქანაში ნათარგმნი Nederlands)

From a Sakura picnic, Yoyogi park, Tokyo, March 2016.

In dit zeer korte verhaal in het Boek van Jozua, hoofdstuk 5, een engel verschijnt aan Jozua, nabij Jericho, en zegt hem zijn schoenen uit te trekken, want hij staat op heilige grond.

Er is een soortgelijke maar meer bekende passage in het verhaal van Mozes en de brandende struik, in Exodus 3:5, waar Jehovah Mozes beveelt zijn schoenen uit te trekken, opnieuw omdat hij op heilige grond is.

Wat betekenen deze verhalen?

In beide verhalen is er een waarschuwing. De engel die Jozua confronteert, doet dat met getrokken zwaard. In Exodus is er een brandende braamstruik, en Jehovah waarschuwt Mozes: "Kom niet in de buurt van deze plaats." Deze waarschuwingen betekenen dat Mozes en Jozua verder moeten groeien dan het denken over het Goddelijke vanuit een zintuiglijk niveau. In plaats daarvan moeten zij het Goddelijke gaan benaderen met hun meer innerlijke geest, door wat zij liefhebben en begrijpen.

Hen wordt beiden verteld hun schoenen uit te trekken. Waarom? Schoenen vertegenwoordigen het laagste, zinnelijke deel van onze geest. Dat lage, lichamelijk georiënteerde deel van onze geest kan in de weg staan van ons vermogen om onze geest te verheffen en helder te gaan denken over geestelijke dingen.

Dat is interessant. We moeten in staat zijn onze geest te verheffen om geestelijke waarheden te kunnen ontvangen en erover na te denken, en we moeten ze ook uitleven met onze natuurlijke geest in de natuurlijke wereld. We moeten goed worden in het gebruik van deze spanning tussen verheffing en aarding.

Als we vooruitgang boeken in ons geestelijk denken, en in het uitleven van de waarheden die we kennen, wordt geleidelijk ook ons natuurlijk verstand hervormd, zodat het in staat is om ook influx van de Heer te ontvangen. Hier zijn links naar twee van de belangrijkste passages in Swedenborgs werken die dit verder uitleggen:

Arcana Coelestia 6843, en Arcana Coelestia 6844.

ბიბლია

 

Jozua 5

Სწავლა

   

1 En het geschiedde, toen al de koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden, dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd, voor het aangezicht der kinderen Israels, totdat wij daardoor gegaan waren; zo versmolt hun hart, en er was geen moed meer in hen, voor het aangezicht der kinderen Israels.

2 Te dier tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israels ten tweeden maal.

3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israels op den heuvel der voorhuiden.

4 Dit nu was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed: al het volk, dat uit Egypte getogen was, de manspersonen, alle krijgslieden, waren gestorven in de woestijn, op den weg, nadat zij uit Egypte getogen waren.

5 Want al het volk, dat er uittoog, was besneden; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn op den weg, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden.

6 Want de kinderen Israels wandelden veertig jaren in de woestijn, totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren; die de stem des HEEREN niet gehoorzaam geweest waren, denwelken de HEERE gezworen had, dat Hij hun niet zoude laten zien het land, hetwelk de HEERE hun vaderen gezworen had ons te zullen geven, een land vloeiende van melk en honig.

7 Maar hun zonen heeft Hij aan hun plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid hadden; want zij hadden hen op den weg niet besneden.

8 En het geschiedde, als men een einde gemaakt had van al dat volk te besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, totdat zij genezen waren.

9 Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad van Egypte van ulieden afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag.

10 Terwijl de kinderen Israels te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.

11 En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag.

12 En het Manna hield op des anderen daags, nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst des lands Kanaan.

13 Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?

14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?

15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.